Oorspronkelijke intro: Op dit ogenblik sleutel ik aan de eindafwerking van mijn 5de kermisboek, na "Foorwaarts" (1987), "Roulez Roulez, een draaiboek van de kermis" (1999), "De Sinksenfoor. Een Tapijt vol Beweging" (2009) en "Kaartjes aan de Kassa" (2016). In 2012 verscheen ook nog een hebbedingetje - de tijdloze kalender "Roulez Roulez, alle dagen kermis" met 365 kleurenfoto’s, maar dat was uiteraard geen echt boek.
Ik kan je alvast vertellen dat het nieuwe (chique) kermisboek - met voorwoord door Janine Bischops - de titel "Een slag van de molen" draagt, veel kleurenfoto's bevat maar ook heel veel tekst, zonder technische of (al te) historische insteek want daarvoor ben ik niet onderlegd. Ik ben immers geen historicus of archivaris. Ik schrijf meer met het hart dan het hoofd over het vermaak dat me zo genezen is. Vanaf de eerste bladzijde zal je merken dat het ook nu weer een persoonlijke kijk op kermis is die ik alleen kan schrijven, met anekdotes, in de lijn van de vorige. Niet alleen voor de 'die hard' kermisfreak dus. Ik blijf je geregeld op de hoogte houden.
Een kermisexploitant heeft al grote flarden nagelezen en is alvast erg enthousiast. Dat is de beste waardemeter.
In aanloop naar het verschijnen van het boek in september van 2022, kun je hier elke week - 25 weken lang, dus bijna 6 maanden lang - een column lezen uit mijn vorige pocketboek "Kaartjes aan de kassa" waarin ik zonder foto's allerlei aspecten van het kermisleven belichtte. Ze worden niet in de volgorde van het boek op de website geplaatst, maar kriskras door elkaar.
6 maanden is nét iets te weinig om de periode tot het nieuwe boek te overbruggen maar met een korte zomerstop is dit alvast een handig geheugensteuntje.
Omdat "Kaartjes aan de Kassa" redelijk beperkt werd aangeboden en maar op 1500 exemplaren werd gedrukt, geef ik zo mensen die geen exemplaar konden bemachtigen de kans om de columns alsnog in te kijken en te lezen.
Veel leesgenot.
Als er één attractie is waar ik de godganse dag in kan rondtollen, is het de Apollo wel. De grote vliegtuigmolen van Rudy Wuyts. Tot voor kort een uniek exemplaar op de Belgische kermis. Sinds enkele maanden kwam er een iets kleiner model bij, de Firestorm van Surkol. Maar in de jaren zestig was het een constante op de grote kermissen, samen met de rups. Daarvoor beroep ik me op foto's uit die tijd, want zelf weet ik niet op welke leeftijd ik de overstap van de kleine naar de grote vliegtuigjes maakte. Meer nog: het leek me een hoge snelheidsmolen die alleen voor durvers toegankelijk was. Verliefde koppeltjes stapten er gezwind in, tieners en twens, maar zeker geen jonge kinderen. In Duitsland kreeg de molen namen als "Helikopter" en het wat angstaanjagende "Düsenjager" (gevechtsvliegtuig). Er kwam ook een variant met vliegende bootjes onder de vlag "Tolle Jolle", waarbij een vuurtoren centraal stond en al gebruik werd gemaakt van fonteintjes in het midden (later populair bij de Topspin). Daarvan werd dan weer de Telecombat afgeleid, waarbij de gondels konden draaien. Als adolescent had ik iets met die vliegtuigjes waarbij ik aan het stuur kon draaien om zelf de hoogte te bepalen. Vanuit een comfortabele lighouding kreeg ik het gevoel heer en meester te zijn van het luchtruim. In mijn jonge jaren had ik ambities om bij de NASA te gaan werken. In mijn dromen was ik gediplomeerd astronaut en stapte op nachtelijke uren in mijn raket alsof het mijn fiets was.
Het verhaal van de Apollo van Cyril en Betsy Wuyts begon in 1967, toen ook in Amerika het Apollo-ruimtevaartprogramma werd opgestart met een waar drama in januari. Apollo 1 was een oefenvlucht die drie mensenlevens kostte. Behoorlijk avontuurlijk om enkele maanden later op de kermispleinen uit te pakken met een molen die deze verdoemde naam droeg. Het Apollo-project werd in 1961 gelanceerd door John F. Kennedy en zou de mens vroeg of laat op de maan brengen. Na het debacle met Apollo 1 werden Apollo 2 en 3 symbolisch geschrapt. Apollo 4, 5 en 6 waren onbemande vluchten. Die Amerikanen konden niet weten dat er al duizenden bemande Apollovluchten met succes waren afgerond in Vlaamse dorpen en steden.
De herontdekking van de Apollo dateert van lang geleden, in Betekom. Het was hartje zomer en heerlijk zwoel weer. We waren met de zomertoer van Radio Donna halfweg jaren negentig neergestreken op de braderij en de kermis daar en tot mijn grote vreugde stond er zo'n verloren gewaande grote vliegtuigmolen naast de kerk. Na de uitzending gingen mijn collega's iets drinken, maar ik doolde liever rond op de kermis. Mijn vliegtuigje vloog rakelings langs de glasramen van de Sint-Laurentiuskerk en meer had ik niet nodig om in de zevende hemel te zijn. Ik was toen een prille dertiger en op die leeftijd kon ik me in de Apollo op klaarlichte dag vertonen, tussen (groot)ouders met hun (klein)kinderen. De Apollo had zijn imago van sensatietuig jaren geleden ingeruild en was gepromoveerd (lees: niet gedegradeerd) tot familieattractie. Die avond werd ik voor het leven bevriend met Rudy, Betsy en Cyril. Dat zou uitmonden in de kermisdocumentaire "Kermismakers" jaren later, waar ik met open mond toekeek hoe Betsy en Cyril bij de afbraak als vitale zeventigers vliegtuigjes naar de camion versleepten. Ik vroeg de reisroute van de Apollo op. Minstens één tot twee keer per jaar zocht ik mijn droommolen op en leefde me helemaal uit. Sinds ik vijftig ben, heb ik wat meer moeite om mee te vliegen. Zoveel jaar later is de Apollo weer wat meer opgeschoven (lees nu wel: gededradeerd) naar een kinderattractie en ouders en grootouders gaan er nog maar schoorvoetend in. Als ik bij Rudy in de kassa zit, ben ik daar stille getuige van. Tieners en twens - als die term nog bestaat - gaan er zelden in, tenzij ze met de jeugdbeweging collectief bezit mogen nemen van de molen. Vaders en moeders vinden té snel dat hun dochter of zoon groot genoeg is om een solovlucht te ondernemen en proberen in gebarentaal aan de zijlijn uit te leggen hoe de mechaniek werkt om het vliegtuig in de hoogte te laten gaan als de ontredderde piloot tevergeefs aan zijn of haar stuur draait. Uit pure noodzaak gaat vader in de tweede rit mee als vlieginstructeur. Twee conclusies naar uren luchtobservatie vanuit de kassa van de Apollo. Eén: ouders amuseren zich vaak (nog) kostelijker dan hun kinderen. Twee: meisjes hebben sneller door hoe ze moeten opstijgen dan jongens.
Er zijn nog jaarlijks twee kermissen waarbij ik in een vliegtuigje van de Apollo gesignaleerd wordt. Op de charmante dorpskermis van Mol-Millegem, waar hij een vaste stek heeft aan het voorportaal van de kerk. Doorgaans is deze behoorlijk indrukwekkende wijkkermis de laatste halte van de Apollo voor de winterslaap (hoewel Lier kermis de molen in 2015 begroette als 'nostalgische nieuwkomer') en de kermis is meestal bezig op de zondag dat er wordt omgeschakeld van zomer- naar winteruur. Zodra het donker wordt, doem ik als een schim op tussen de kramen van Mol-Millegem en kom mijn ritjes meedraaien. De Apollo bij avondlicht is kermis op zijn best: alles draait, alles suist, alles flikkert. Ik hou mijn uurrecord niet bij, maar ooit stapte ik in de Apollo om kwart over zes 's avonds en checkte uit om 20u45. Op die tijd ben je in Milaan. Met een ander vliegtuig. Pulderbos is mijn andere vaste stek. Wél bij daglicht, want de kermis palmt het dorp in halfweg augustus. Een uitbundig volksfeest. Op zijn Kempisch. Dat houdt gevaren in. Je weet niet wanneer de kermis al of niet geopend is. Logica is totaal zoek bij kermissen in de Kempen. Op zaterdag niet, op zondag wel. Op maandag ook, op dinsdag niet. De inwoner van Kempen kleeft wellicht openings- & sluitingstijden van zijn kermis op de koelkast naast de folder van de meeneemchinees. Ik heb de logica nog niet door en stond ettelijke keren voor een gesloten kermis van Pulderbos. Gelukkig weet ik dat de kermis wordt afgesloten op woensdag. Tussen de kramen staat een weinig feeërieke biertent waar tot laat in de nacht wordt gefeest. Ook de attracties blijven er tot in de late uren geopend. Volwassenen durven er in een euforische bui op kindermolens kruipen, dus heb ik een perfecte vrijgeleide om de Apollo voor één avond te heroveren. De zachte zomertemperaturen geven het gevoel dat je in een zweefvliegtuigje zit. Eén van mijn hoogtepunten van het kermisjaar, telkens weer. Die woensdagavond midden augustus in Pulderbos.
De liefde voor de Apollo is zo groot dat ik er zelfs een filmscenario rond verzon. Het zit al sinds eind jaren tachtig veilig opgeborgen in een lade en heel af en toe rakel ik het verhaal eens op. Ik praatte in een overmoedige bui mijn mond voorbij aan Sven De Ridder, omdat we allebei dol zijn op komische films. Vooral de Franse komische visuele humor vinden we allebei te gek. Louis de Funès, Pierre Richard, Les Charlots: we zien ze graag bezig. En allebei hebben we een liefde voor volksvermaak. Hij bewijst dat al jaar en dag met het Echt Antwaarps Theater. En Apollo - de naam van de attractie is de titel van de film - is zo'n klein verhaal vol visuele grappen. Over een koppel dat sinds mensenheugenis de kleine kermissen afreist. Zij met een visspel. Hij met de Apollo. Zij is een controlefreak en iemand die alles tot in de puntjes organiseert, hij een warhoofd en sloddervos. Behalve als het over zijn molen gaat. Voor de dame in het visspel kreeg ik destijds Janine Bischops al warm en ik zie haar nog altijd in de rol van de vrouw die om de haverklap op het laddertje in haar eendjeskraam staat om de prijzen voor de zoveelste keer overzichtelijker uit te stallen en de ramen van de kassa van de Apollo op vingerafdrukken van de kinderen inspecteert met zeemvel en reinigingsspray in de hand. Sinds enkele maanden zie ik in mijn verbeelding Sven glunderen in de kassa van de Apollo, waar doorgaans Rudy troont. Al een tijdje beloven we elkaar dat we gaan samen zitten om het allemaal concreter te maken, maar ik vrees dat het bij dagdromen blijft. Daarom wil ik best nog wat van de intrige onthullen. Het speelt zich af op een voorjaarskermis waar bij toeval ook carnaval gevierd wordt. Sven wordt op de vooravond van de opening gehuldigd als exploitant omdat hij al jaren daar op de kermis staat. In het weekend trekt de stoet door het dorp. Maar tot zijn verbazing blijkt 's morgens - als hij zijn molen klaarmaakt voor de start - de centrale raket met de letters Apollo verdwenen. Sven vermoedt dat de plaatselijke carnavalsvereniging zijn raket even geleend heeft om haar paradewagen mooier te maken. Of zijn het de collega's exploitanten die een grap willen uithalen? Wordt wellicht nooit vervolgd.
't Zou anders mooi zijn. Een film die zich eindelijk helemaal afspeelt op het kermisplein en op een amusante manier alle aspecten van het kermisleven onthult. Enkele jaren geleden had Julien Vrebos - de uitstekende documentairemaker met de prachtige snor - plannen om een kermisfilm te draaien, "De Ville En Ville" gebaseerd op een scenario van Kevin Van Doorslaer, zelf geboren en getogen op de foor. Kevin ging uiteindelijk aan de theaterschool in New York studeren, maar pendelt nog steeds tussen de kermis en de filmset. En dat het niet bij vage plannen blijft, bewijst zijn bescheiden filmografie op de gerenommeerde site IMDb (International Movie Data Base). Kevin kwam met zijn plannen voor "De Ville en Ville" naar buiten in 2009, hoopte in 2011 de film te draaien met François Damiens (ondertussen een ster in Frankrijk) op muziek van Johan Verminnen, maar 5 jaar later wachten we nog altijd op deze gegarandeerde Belgisch blockbuster.
Zijn film zal er sneller zijn dan de mijne. Hoop ik.
-
* Ter info: de Apollo haalt ook weer het nieuwe kermisboek "Een slag van de molen". Dit is erfgoed dat we blijvend moeten koesteren. Hiermee hebben jullie alle columns uit "Kaartjes Aan de Kassa" voortaan digitaal bij de hand.
Jaloezie is me vreemd. Maar één keer per jaar moet ik toch een zweem van afgunst onderdrukken. Als ik richting Tilburg kermis trek, hartje zomer. Niet het kermisaanbod is de aanleiding om mijn slechte kantje aan te wakkeren, wél enkele sublieme randactiviteiten. Ik kom de Noord-Brabantse stad altijd binnen langs de kant van de nostalgische kermis (op het Willemsplein*) en hoewel die jaarlijks zo goed als identiek is, moet ik mezelf aanmanen om ook nog de rest van de meer moderne kermis te keuren. Waarom iets veranderen dat volmaakt is? De prachtige rupsmolen of Ben-Hur attractie, de muizenstad, de Spin, een charmante voorloper van de Polyp, de zwiermolen met zwanen, het hobbelmolentje, het treintje en de sublieme bootjesmolen, het vormt samen met een waaier aan spelvermaak zo'n harmonieus geheel dat ik elke rit beleef zelfs al blijf ik op afstand toekijken. Dat heeft ook te maken met de muziek, die voor mij een pak herkenbaarder is dan de ondefinieerbare beats waar ik op de rest van het traject mee te maken krijgen. Maar ook met de exploitatie. Een rit mag al eens wat langer duren: er zit een gemoedelijk kantje aan dat je mist op heel wat moderne attracties. Kijk maar hoe de man met kapiteinspet zélf geniet als hij de bal met de flosj (in Nederland: de pluim) mikt in het bootje achter het jongetje van vier dat zich op volle zee waant en het roer geen seconde uit het oog verliest maar daarmee een gratis ticket voor de volgende overtocht mist. Op de nostalgische kermis van Tilburg valt oneindig veel poëzie te rapen. Om die droom niet meteen weer uit elkaar te laten spatten, keer ik het moderne deel - dat aan de overkant om aandacht schreeuwt - zoveel mogelijk de rug toe. Tussen het treintje en de Spiegeltent lonkt dan weer de trap naar het kermisparadijs. Het historische Paleis-Raadhuis lijkt geplukt uit de Eftelingcatalogus, maar ook binnen blijft de sprookjessfeer intact met twee etages vol miniatuurkermissen, een duizelingwekkend aantal unieke kermisfoto's en kermisattributen. In de raadszaal worden doorlopend oude filmpjes vertoond en gasten gehuldigd. De Stichting Nederlandse Kermiscultuur reikt er jaarlijks de Piet Maes prijs uit en zet graag verdienstelijke kermishobbyisten in de bloemen. De leden van de stichting - zoals Karel Loeff, Hennie Van Oers, Bert Van Houten en Godrie Spijkers - doen dat met veel egards, humor en show. Presentator van dienst Jan De Graaf prijst het Meisje zonder hoofd aan alsof hij haar zelf van de guillotine heeft gered. Je voelt dat er achter deze droomfabriek zonder CEO een hecht team schuil gaat. Mensen die gebeten zijn door alles wat kermis bijzonder maakt. Ze dringen door tot het hart van het kermisgedruis, met kennis van zaken. Ze houden de kermishistoriek en traditie in ere. Via interessante publicaties en via de mooiste kermisexpo van het jaar die iedereen attendeert op de maatschappelijke en esthetische betekenis van dit volksvermaak door de jaren heen. Ze leren de mensen weer kijken naar de schoonheid van kermis. Ik wandel jaarlijks véél te snel doorheen de tentoonstelling en ik heb een eed gezworen dat ik op mijn oude(re) dag een hotelletje boek tijdens de Tilburgse kermis om de expo tot in de kleinste details te keuren. Dan breng ik elke exposant koffie en poffertjes. Met rum. Want die zijn het lekkerst. Dat deze kermisexpo gratis is, blijft me verbazen.
Drie uur later laat ik me toch opslorpen door het oneindige kermislint. In de draai aan de Paleisring met het Piusplein passeer ik nog zo'n plek die mijn jaloerse gevoelens aanwakkert. Het heet Kermis FM. Een radiostudio in volle kermis. Je moet moeite doen om iets van de uitzending op te vangen, want Tilburg kermis heeft de volumeknop vaak op té luid. Voor de meeste voorbijgangers zijn het twee op elkaar gestapelde containers maar voor mij is het veel meer. Radio is mijn wereld, kermis is mijn wereld en de combinatie van beide, is het paradijs. Helaas: ik kan moeilijk op het raam kloppen en roepen: "ik wil erin!" Als ik zou verantwoorden waarom ik zo graag de studio van dichterbij wil zien omdat ik A. ook radio maak en B. dol op kermis ben, dan zie ik ze zo denken dat de plaatselijke dorpsgek is aangespoeld. Het was daarom de voorbije jaren hooguit de neus tegen het studioraam zetten en binnengluren. Tot er in 2014 een aanleiding was. Ik mocht binnen in het paradijs. Dankzij journalist en soul brother Lauran Wijffels, die zijn nieuwe boek kwam voorstellen bij Kermis FM en me meteen naar binnen loodste. We werden één verdieping hoger ontvangen door 2 assistentes met Kermis FM T-shirt aan. Je kon niet missen. Er waren drankjes en hapjes in afwachting van het gesprek. We verbaasden ons over de uitermate charmante en professionele aanpak waarmee alles gebeurde. Ik beloofde Lauran aan het woord te laten en me in stilte zinvol bezig te houden.
Tja. Dat was buiten de presentator van dienst gerekend. Kermis FM doet vooral een beroep op vrijwilligers en aanstormend jong radiotalent, maar geregeld melden zich spontaan bekende radiomensen. Rob Stenders en Giel Beelen van 3FM kwamen al vaker langs. En uitgerekend dit uur werd gepresenteerd door Jeroen Kijk in de Vegte, die ik bij toeval een beetje ken. Een hartelijke begroeting en daarna mocht Lauran zijn nieuwe boek aanprijzen. Maar Jeroen begon na tien minuten behoorlijk wat onnauwkeurigheden over kermis te zeggen. Lauran walste er keurig langs omheen - beleefd als hij is - maar ik wou zo nodig de wereld en Jeroen verbeteren. Ging ik daar het brutaaltje uithangen en Jeroen duidelijk maken dat hij wél een programma maakte bij Kermis FM en zijn kermisdiploma nog lang niet binnen handbereik had. Bij een jonge, onbekende radiomaker had ik wellicht wijselijk gedaan wat ik beloofde - me zinvol in stilte bezighouden - maar met Jeroen liet ik al die principes varen. Je zag de hele entourage van Kermis FM verschrikt kijken. Dus toch die dorpsgek uit Vlaanderen in onze studio, moeten ze gedacht hebben. Natuurlijk diende Jeroen me in de uitzending snedig van antwoord en daar had ik op gerekend. Maar na afloop gaf hij ootmoedig toe dat hij zelden of nooit naar de kermis ging. Jeroen heb ik sindsdien niet meer teruggezien. Het beeld van de knorrige kermisfreak staat op zijn netvlies gebrand. Bij Kermis FM ben ik wellicht persona non grata tot 2050. Kenneth, de partner van Jeroen werkt voor hetzelfde bedrijf waar ik werk, VTM Medialaan en om de zes maanden pols ik toch bij hem of Jeroen ondertussen zijn leven beterde en wat meer kermis in zijn leven toeliet. Helaas: het gaat van kwaad naar erger. Dat kermisdiploma mag hij daarom helemaal vergeten.
Als Kermis FM een beetje vergevingsgezind is, huren ze dus niet langer Jeroen Kijk in de Vegte in voor hun uitzending. Maar doen ze een beroep op mij. Ik beloof me in stilte bezig te houden.
-
* Ter info: dit jaar staat Tilburg Kermis te zwieren en zwaaien van 22 tot 31 juli in de Noord-Brabantse binnenstad. En ook de Nederlandse kermisstichting houdt weer als vanouds de Kermisexpo open.
Vooraan kon u al ontdekken dat de passie voor circus er ook van jongs af in zat. In mijn dromen horen kermis en circus altijd thuis op hetzelfde plein. Een beetje zoals in de zalige film "Lili" uit 1953. Leslie Caron weet niet waar eerst naar kijken: het reuzenrad, de carrousel of de koorddanser en de illusionist. Kijkspektakel - al is het dan geen echt circus - hoort nog altijd thuis op de kermis. Maar in werkelijkheid kan ik het me niet een keer herinneren dat kermis en circus dezelfde plek deelden. In een boek van de circuskenner bij uitstek André Depoorter maakt de auteur nochtans melding van kermiscircussen. Half opgebouwde pistes, die kortere vertoningen aanboden dan het normale circusspektakel, maar perfect geïntegreerd waren op het plein. Helaas allemaal lang van voor mijn tijd. Toch stond er ooit in 1976 een circustent opgesteld aan de rand van de Sinksenfoor. Toen werden daar opnames gemaakt van Circus Rondau. Het groeide één jaar later uit tot een succesvolle jeugdreeks met Ivo Pauwels als volleerde clown en Rosemarie Berghmans (Rosita uit "Johan en de Alverman") als directrice Silvia. Rondau was een fictieve naam voor Circus Rose-Marie Malter, dat in 2014 failliet werd verklaard, enkele maanden na het overlijden van Jean Gebruers. Ik mis de bonisseurs van weleer. Ze ronselden al nieuw publiek, terwijl de eerste lading volop zat te genieten van het spektakel. Wellicht is zoiets anno 2016 geen haalbare kaart. Maar als ik vaststel dat tijdens de zomermaanden de ouderwetse revues een nieuwe invulling krijgen, dan denk ik dat er vroeg of laat wel een bijdehandse acteur opstaat die in zee wil gaan met een kermisfamilie. En anders is een gezellig poppentheater op het kermisplein - waar alles uiteindelijk om draait in "Lili" - ook al een mooie voorzet. Kermis zou er zeker mee gebaat zijn. Ik ondernam ooit al een poging. In de lente van 1988.
De VRT-televisie had het idee opgevat om in navolging van "Stars In Der Manège" uit te pakken met een circusvoorstelling met BV’s in ongewone doen. "Stars In Der Manège" was jarenlang een gouden formule op de Duitse zenders ARD/ZDF. De eerste editie vond plaats in 1959 vanuit het befaamde Circus Krone en dat bleef de plaats van afspraak tot 2008, toen de kijkcijfers in elkaar zakten en het programma na nog één jubileumeditie (in 2009) werd afgevoerd. De Vlaamse versie kende amper twee edities. Het idee was eenvoudig op papier, moeilijk in de praktijk. Bekende televisiegezichten van dat moment werden aangezocht om een vrij te kiezen pistenummer in te studeren. In een overmoedige bui had ik voorgesteld om met een trapezeact uit te pakken.
Bart Peeters nam het risico om tijgers te temmen, Luc Appermont ging slangen en krokodillen optillen en ik wou voor hen niet onderdoen. Op 18 april hing ik in de touwen van het circus van Frank Torrez in een buitenwijk van Amsterdam. Zonder net. Voor een selecte circuscommissie moest ik bewijzen dat ik kracht genoeg had in de armen om 3 minuten mijn kunstjes te vertonen. Ik dacht dat mijn carrière beperkt zou blijven tot het plaatselijke grasveld, maar tot mijn grote verbazing werd ik goed bevonden als artiest in de nok. Ik kreeg een drietal video's mee en een trapezestok om te oefenen. De volgende afspraak met mijn leermeester was precies één maand later. In de laatste 3 weken zouden we intens werken aan het uiteindelijke nummer.
Het werd uiteindelijk helemaal géén trapeze, wel een fakiract met vuur en glas. De lange lijdensweg die resulteerde in de opnames in Bellewaerde op woensdag 8 juni 1988 blijft - gek genoeg - mijn heerlijkste TV-herinnering.
Ik oefende de eerste dagen stiekem aan elke schommel in elke speeltuin tijdens de schemeruren, maar ook thuis bij mijn ouders op zolder. De trapeze werd er bevestigd aan de houten balken. Onder de trapeze lag de matras van mijn vroegere twijfelbed. Om veilig te landen, mocht het fout gaan.
Het ging fout. Uitgerekend in de periode dat mijn ouders met vakantie waren.
Ik ging zowat elke avond een half uurtje 'in de touwen hangen'. Het was noodzakelijk dat de trapeze steeds hoger werd gehangen, want ik zou me in het uiteindelijke nummer niet van de grond afzetten. Daarom moest ik de knopen telkens ontwarren en hoger bevestigen aan de balken. Op een avond hing ik te bengelen aan de trapeze. Ik probeerde één van de kunstjes uit de video te perfectioneren, maar ik voelde dat één van de twee touwen losschoot van een balk. Voor ik recht kon komen, donderde de hele constructie naar beneden. En natuurlijk kwam ik op mijn hoofd terecht, nét naast de matras, op het beton.
Ik zag sterretjes. Ik was nog wel in staat om bij de telefoon in de gang te geraken en een vriend te bellen. Die bracht me tot bij de spoedgevallen van het dichtstbijzijnde hospitaal, waar een lichte hersenschudding werd geconstateerd en een gekneusde wijsvinger.
Daarmee viel het doek over mijn salto mortale-ambities. Er waren nog zo'n 5 weken voor de opnames. Er werd door de productieploeg - ter vervanging - een komisch nummer voorgesteld met poedels. Ik vond het bespottelijk. En beloofde plechtig alleen de piste te betreden met een 'gevaarlijk' nummer. Op dat moment waren we bezig met de voorbereidingen van een nieuw jeugdprogramma "Schoolslag" en de man die de spelletjes bedacht, Jan Verroken Jr., was zelf jarenlang straatartiest geweest, met een vuurspuwact.
Zijn wenkbrauwen waren er wel eens afgebrand, omdat de wind op een dag verkeerd stond en de vlam recht in zijn gezicht was gewaaid, maar hij vond het best iets voor mij. Op vier weken leerde ik met pure petroleum grote vlammen uit te spuwen, met fakkels over mijn armen te glijden, een toorts met mijn tong te doven en over glas te lopen.
Op 7 juni 1988 stond ik al volleerde fakir te oefenen in de circustent. De finale bestond erin dat ik in een ton vol glasstukken de hele piste rond werd gerold. Om er zonder ook maar één scheurtje weer uit te springen. Terry Van Ginderen - mijn groot kinderidool - was mijn assistente, maar het waren Paul Codde en voormalige weerman Georges Kuster die de ton in de piste zouden rollen. Ze waren helaas niet goed ingelicht: ze rolden de ton de verkeerde richting uit en ik verloor mijn evenwicht (de truc bestond erin mezelf op te spannen en het glas op mijn lichaam te laten vallen, zonder wrijving). Daardoor kwam ik tijdens de repetitie bloedend uit de ton. De dokter verwijderde met een pincet 13 stukjes glas uit armen en benen. Bij de première-avond droeg ik alleen een broekje met pantermotief. De schminkster was opgedragen alles krasjes op mijn lichaam duidelijk zichtbaar te houden. Toen ik opkwam - nota bene het laatste nummer - dacht het publiek dat het om een komische act ging: een kamikazepiloot, die op de koop toe van opwinding vergat zijn schoenen uit te doen. Maar Tante Terry maakte me er attent op, niets ging fout en toen 5 steekvlammen en 7 minuten later, de hele tent rechtveerde, wist ik: dit heerlijke moment nemen ze me nooit meer af.
Drie jaar later, bij het tweede (en helaas laatste) vedettencircus, mocht ik vooralsnog mijn trapezenummer doen, mét Wendy Van Wanten.
Ik ben daardoor één van de weinige mannen die écht hoogte van Wendy kreeg…
Had ik het toch maar gedaan, denk ik af en toe nog wel eens.
Mijn hart gevolgd.
Maar onmiddellijk daarna zegt het gezond verstand in mij: goed dat je niet aan dit avontuur begon.
Vijfentwintig jaar geleden vernam ik dat Gino en Pascaline, die met hun draaimolens rondreizen in de provincie West-Vlaanderen een nieuwe kinderzaak lieten bouwen en één van hun twee puntdakjes te koop aanboden. Elke keer weer als ik bij Gino in de kassa stond, deed ik lyrisch over zijn tot in de kleinste details verzorgde attractie en kon ik niet genoeg herhalen dat België de mooiste kindermolens ter wereld had. Hij moest me teleurstellen: zijn nieuwe Bambino zou een vierkant model worden dat veel makkelijker kon worden opgeplooid en handiger was in onderhoud. Want zo'n puntdakje vroeg behoorlijk wat opbouwtijd en zorg. Als het me interesseerde, kon ik een kijkje gaan nemen. Zijn vrouw Pascaline draaide ermee op kleine kermissen in de regio van Kortrijk. Ik had tijd genoeg om erover na te denken, want de nieuwe draaizaak was pas over een half jaar operationeel, maar er waren nog kopers.
Die nacht lag ik uren wakker in bed. Van heel wat kermismensen had ik gehoord dat een kinderstiel het prettigste was om mee rond te reizen. Nooit lastige klanten, altijd blije kindergezichten, dankbare ouders, trotse grootouders. En ook nooit te late uren. Want na negen uur lag je doelpubliek onder de wol, tenzij het hartje zomer was. Dat zou pas een carrièreswitch zijn. Misschien moest ik gewoon toegeven aan mijn kinderwens. Toen ik eindelijk in slaap sukkelde, zag ik mezelf uren oefenen om de flosj uit te gooien. De volgende morgen belde ik Gino dat ik de draaimolen van dichterbij wou zien.
De attractie was helemaal zoals ik gedroomd had. Een elegant modelletje met sober, grijs puntdakje - een vereiste - met zacht verlichte palen, en tussen elke paal een houten tussenschot met mooie gloeilampjes. Een binnenzeil met gouden sterren, een mooi versierde centrale stam. Minpunt: er waren geen vliegtuigjes die naar boven gingen binnenin en het had geen hobbelparcours. Daar kon ik mee leven. Op het draaiplateau stonden fietsjes, brandweerwagens, autobusjes, legertanks en autootjes van het beroemde merk Autopede. Kortom: een hebbedingetje. De kostprijs viel ontzettend goed mee, vooral omdat er geen tournee aan verbonden was. Gino en Pascaline behielden alle kermissen. Een goede tournee met vaste staanplaatsen doet een attractie in waarde stijgen. Ik was verplicht om zelf kermissen te gaan zoeken.
Maar dat was ik helemaal niet van plan. Ik wou het molentje inzetten voor goede doelen en verhuren voor nostalgische kermissen. Ik zou er kleine accenten aan toevoegen en had al een idee om door een kunstschilder allerlei beroemde silhouetten of profielen van bekende komieken, zoals Charlie Chaplin en Laurel en Hardy, maar ook Jacques Tati en Louis de Funès te laten aanbrengen op enkele kale plekken. Vooraan op het zeil van het puntdakje overwoog ik een golvend front te laten aanbrengen met sierlijke letters: "Le Manège de Tati". "Le Carrousel Comique". Of zoiets. Daar zou ik nog wel enkele nachten van wakker liggen. Verder ging ik de molen volledig intact en authentiek laten.
Ik waande me al eigenaar.
Ook de volgende nacht kon ik de slaap niet vatten. Wat als een sluwe antiquair het opkocht? Iemand zonder respect voor het kermispatrimonium haalde de molen uit elkaar, verkocht elk autootje, schoolbus en legertank voor veel geld en de rest belandde in zijn open haard. Ik moest dit relikwie van de brandstapel redden. Een nachtmerrie later stond de molen op het onberispelijke gazon bij een schatrijke Amerikaan te blinken tussen aangelegde fonteintjes. De man was volop bezig met de houten palen te overschilderen in afzichtelijke snoepgoedkleuren. Dit was een duidelijk signaal: ik moest mij ontfermen over dit stukje kermisgeschiedenis.
Tot dan toe had ik niemand ingelicht. Het was een beslissing die ik in mijn eentje wou nemen. Ik huurde al jaren een appartementje en wou me nergens vestigen, hoewel de druk groot was om iets te kopen voor het leven. Ooit moest ik iets met mijn spaargeld aanvangen. Dit was mijn roeping. Het was een uitgemaakte zaak.
De eerste aan wie ik het vertelde, waren mijn ouders, tijdens koffie en taart.
"Ik ga een kermismolen kopen."
Moeder vond het romantisch en helemaal bij mij passen.
"Dan komen wij met onze kleinkinderen rondjes draaien."
Vader zag het anders.
"En wie gaat dat opbouwen? Waar ga je die molen onderbrengen? Heb je een vrachtwagen? Wie gaat die kindermolen vervoeren?"
Ik verwachtte schouderklopjes voor moed en durf. Aanmoedigingen om een rijbewijs voor een camion te halen. Boutades als "dat had ik altijd in jou gezien" of "je gaat dat met veel liefde doen".
Vader met wie ik de liefde voor kermis en circus deelde, kon me niet van mijn stuk brengen.
"Ik heb kermisvrienden met een grote hangar en daar krijgt de molen een onderdak. Ik kan hem zelfs opstellen en nakijken. Plaats genoeg. De vrachtwagen zit in het prijskaartje inbegrepen. Handig toch. En ik zoek natuurlijk mensen om op te bouwen en af te breken. Dat kan ik niet alleen. Maar dat zal niet zo moeilijk zijn om personeel te vinden. En ik help mee."
"Jongen, ge kunt amper een nagel in de muur kloppen."
Helaas kreeg ik die opmerking de volgende dagen vaker te horen.
Van beleefd "je bent toch niet echt handig" tot bot "alles wat jij aanraakt, valt uit elkaar".
Het idee om de molen op speelplaatsen en kindertehuizen gratis te laten draaien, werd gelukkig wel op gejuich onthaald. Maar de meeste van mijn vrienden zagen het niet gecombineerd met mijn dagelijkse bezigheden. Goede vriend Harry gaf me de raad om alles met mijn verzekeringsagent te overleggen.
"Dat wordt een kostelijke zaak", zei die nuchter.
"Brandverzekering, familiale verzekering voor het geval een kindje zich verwondt op de molen. Een verzekering voor de vrachtwagen. Diefstalverzekering is ook geen overbodige luxe. Ga je personeel hebben om de molen te exploiteren en op te bouwen? Dan moet je daarvoor toch ook een ongevallenverzekering afsluiten."
Het prijskaartje van al die verzekeringen kwam overeen met de kostprijs van de molen mét vrachtwagen. Jaarlijks. Voor het eerst in weken wankelde mijn droom.
De gezonde nachtrust maakte weer plaats voor nachtmerries. Kinderen die overmoedig naar de flosj grepen en onzacht op de draaiende vloer terechtkwamen. Ambulances met zwaailichten. Mijn puntdakje dat in brand stond. Brandweerwagens met zwaailichten. Mijn vrachtwagen, klemgereden op een rondpunt. Politiewagens met zwaailichten. De volgende dag belde ik - met pijn in het hart - naar Gino.
"Ik denk dat ik toch beter kermisexploitant word in een volgend leven. Eerst nog wat oefenen."
"Oké", zei Gino. Volgens mij had hij deze afloop al weken eerder voorspeld.
Mijn vader bromde alleen iets van dat ik mijn verstand teruggevonden had, mijn moeder had de kleinkinderen gelukkig nog niet beloofd dat nonkel Michel weldra rondreisde met zijn eigen molen.
Voor zover ik weet heeft geen antiquair of rijke Amerikaan de kindermolen opgekocht.
Als ik op de kermis rondloop, zie ik veel meer dan attracties. Ik zie vooral mensen. Een toffe kermisattractie is zoals een goed draaiende kruidenierszaak. De producten in de rekken kan je misschien op een ander kopen, maar als je koopwaar over de band rolt, krijg je er een glimlach bij cadeau, een prettig gesprek. En weet je: hier kom ik snel terug. Natuurlijk is het voor een exploitant onmogelijk om de hele tijd in de kassa of het kraam te zitten. Een werkdag van een forain duurt veel langer dan de gebruikelijke acht uur. Veel gewone burgers hebben daar geen besef van.
Het klinkt wat oneerbiedwaardig maar sommige mensen op de kermis horen gewoonweg bij het huismeubilair. Zo zou het me meer opvallen dat Guy de mensen niet uit en in de gondel helpt, dan dat een deel van de verlichting aan de façade van de Polyp ontbreekt. Guy is al jaar en dag de vaste helper op de Polyp van René Lauwers. Hij heeft zo'n telegenieke kop dat elke cameraploeg die op de kermis rondloopt, hem meteen moet opmerken. Ik groet Guy elke keer. Onze gesprekken zijn kort en vrijblijvend, want we kennen elkaar amper. Eerlijk is eerlijk: tot voor kort wist ik zelfs niet eens dat hij Guy heet. Voor mij was hij de man met de dikke snor van de Polyp. En zo zijn er tientallen mensen van de kermis naar wie ik zwaai, bij wie ik gezellig wat ga kletsen, zonder hun voornaam te kennen. Familienamen zinderen in de kermiswereld vaak meer na dan voornamen. Maar er zijn vele Van Gorpen, vele Delforges en Severeynsen. Ik heb zelfs jarenlang iemand met de foute voornaam aangesproken. Toen er een andere exploitant kwam bijstaan, attendeerde die mij op mijn blunder. Toen ik reageerde met "waarom heb je me nooit gecorrigeerd?" antwoordde hij met "Och, maakt niet veel uit. Ik vergeet jouw voornaam ook wel eens."
Vorig jaar tikte ik Guy - de man met de snor van de Polyp - op de schouders en zei dat ik meer over hem wilde weten. Het klonk als een oneerbaar voorstel. Hij schrok er niet eens van op. Ik denk eerlijk gezegd dat kermismensen niet snel ergens van schrikken. Alleen als je op hun hart trapt of van hen een karikatuur maakt zullen ze van zich afbijten.
Toen Guillaume Borremans in 2014 in kordate taal formuleerde dat ik me niet met de gang van zaken op de Sinksenfoor moest bemoeien, leek dat voor mij aanvankelijk een oorlogsverklaring maar voor een kermisexploitant is zo'n gebalde uitspraak niet meer dan een speldenprik. Wij gewone burgers zijn veel sneller geraakt. Of achterdochtig. Natuurlijk heeft Guillaume overschot van gelijk om zijn beroep te verdedigen. Een beroep dat al veel te lang in de vuurlinie staat. Maar Guillaume ken ik zo wél bij voor- én familienaam.
Guy dus. De man met de snor van de Polyp was ooit huisschilder in het Antwerpse en gevelbewerker. Toen kwam hij nauwelijks buiten de provincie. Nu woont hij overal. Al heeft hij ook zijn vaste plek. In een ruime hangar in Nazareth waakt hij dag in dag uit over een 25-jarig, maar vitaal monster met vijf armen. Hij geeft hem olie, een likje verf en indien nodig een schoonmaakbeurt in afwachting van het kermisseizoen. Guy waakt niet alleen over de Polyp. Als ik in mijn onwetendheid een deur aan de zijkant wil opendoen, snelt Guy me tegemoet. De hond Lisa houdt niet van indringers.
"En hij zou durven bijten als hij de stem niet herkent." Guy zegt het op een nuchtere toon en met een vanzelfsprekendheid waarmee hij al mijn vragen beantwoordt. Buiten staan twee caravans en een moto. "Ik slaap maar in ééntje. De moto is van allebei."
Guy draagt een vleugje geheimzinnigheid met zich mee. Dat zijn mensen waarvan ik hou. In 1991 hield het bedrijf waarvoor hij schilderde, ermee op. De keuze op de kermis te gaan werken, was een scharniermoment. Hij wou bewust breken met zijn verleden en een nieuwe start nemen. Zijn wereldbeeld verruimen en zijn eigen grenzen verkennen. En zo kwam hij op de foor terecht. Ook al was hij geen trouwe bezoeker van de kermis. De meesten die zich laten inlijven bij een attractie, doen dat tijdelijk. Een bevlieging uit geldnood. Of uit zucht naar avontuur. Guy had dat alles al lang achter zich. De eerste drie jaren op de kermis vroegen een flinke aanpassing. Zijn takenpakket was oneindig. "Op de kermis moet je handen aan je lijf hebben, of je overleeft niet."
Zwaar werk, waarbij je je volledig moet wegcijferen. De indeling werk/vrije tijd valt helemaal weg. Als de foor bezig is, eist die je helemaal op. En je moet het volledige vertrouwen winnen van je baas. Anders lukt het niet. Guy kent zijn huisdier door en door. Elke bout, elke moer, elk onderdeel ging al honderden keren door zijn handen. "Als het moet, bouw ik hem in mijn eentje helemaal op."
Opbouwen, sjouwen, sleuren in de aanloopweek naar de kermis toe, poetsen, onderhouden, klanten helpen zodra de kermis bezig is. En wachten. Want voor en na elk piekmoment op de foor zijn er ook flarden verveling als de bezoekers nog moeten of niet willen komen. Guy is daarop voorbereid. Het deert hem niet. In de 25 jaar dat hij met de Polyp rondreist, is hij een beetje de mascotte geworden. Mensen zwaaien naar hem, komen een praatje doen, vertrouwen hem zelfs hun kleine en grote zorgen toe. Omdat hij er altijd is. Zelfs op drukke dagen als ze met 5 man personeel mensen in en uit hun gondel helpen, verliest hij trouwe klanten nooit uit het oog. Zijn heldere ogen verraden een arendsblik. Guy ziet alles op de attractie. Als een kindje gekneld zit, als een bezoeker gevaarlijke dingen doet of als iemand onwel wordt. Hij is de steward die de klanten begeleidt en op hun wenken bedient. Al zijn die soms veeleisend. De gondels met nummer 22, 10 en 3 zijn het meest populair. Er zijn klanten die alleen maar willen meedraaien als ze in één van die 3 bakjes mogen plaatsnemen. Dat wordt vaak meerdere beurten afwachten. Er zijn ook volwassenen die met alle geweld met drieën in een gondel willen kruipen. Daar grijpt Guy vriendelijk maar kordaat in. Roepen en brullen vanop afstand is ongepast. "Het zijn altijd klanten en die zijn heilig."
Guy steekt een sigaret op. Ik vloek op mijn fototoestel waarvan ik de batterij vergat op te laden. "Stopcontacten genoeg." Alleen vergat ik mijn oplader mee te nemen. Sakkeren heeft geen zin. Guy straalt een rust uit die ik hem benijd. Hij kijkt wat de dag brengt. Hij verlangt niet meer van een dag dan wat die te bieden heeft. "Dan kom je nog maar eens terug voor een fotooke. Ik ben er altijd." Guy heeft iets van een monnik, die zijn eigen ritme gevonden heeft en in eenzaamheid de dagen zin geeft. Weldra volgen weer maanden van drukte, lawaai, hollen en op schema blijven. Want een attractie op- en afbouwen, vraagt discipline. Vroeger had Pol Lauwers - zijn baas - altijd twee grote attracties. De Tagada, Hyper en G-Force (die nog altijd toert onder een andere directie) waren de concullega's van de Polyp. Maar de Polyp lijkt ze allemaal te overleven. Het thema spreekt jong en oud nog altijd aan en kinderen kunnen door het feërieke onderwaterdecor ouders en grootouders makkelijker overtuigen om angsten te overwinnen of grenzen te verleggen. "In mijn eerste jaren draaide ik elke keer mee, als er een gondel vrij was. Maar nu let ik toch wat meer op mijn rug."
Guy wordt weldra zestig en het eelt op zijn handen verraadt dat hij hard gewerkt heeft. Zijn gezicht heeft iets van een ontdekkingsreiziger die door weer en wind blijft doorzetten tot hij zijn doel bereikt heeft. Een kermishelper doet niets anders. Regen of hagel: als de molen moet worden afgebroken, dan trotseert hij elk weertype.
Weldra lonkt de eerste kermis van het jaar. De Krakelingenkermis in Geraardsbergen. Guy houdt van die foor. Omdat er zoveel jonge mensen rondlopen. En hij is graag tussen het jong volk. Maar ook de sfeer in Luik vindt hij jaar na jaar heel bijzonder. Mensen zijn er minder verwend en geven veel meer toe aan hun enthousiasme en verwondering. Sandra Kim komt er ieder jaar haar rondje in de Polyp draaien.
Na Luik volgen weer de maanden van quarantaine. Eenzame afzondering voor de octopus, voor Guy en hond Lisa. Naar Lisa Marie Presley, dochter van zijn grote idool Elvis.
"Ik heb bijna alles van Elvis." Ik begin te vermoeden dat één van de twee caravans volgestouwd zit met cd's, lp's, video's, dvd's en relikwieën van The King. Maar laat het geheim liever intact. "Op de kermis van Brussel hebben we ooit een hele middag nummers van Elvis gespeeld. Vooral zijn blues- en soulnummers. Je moest toen gezien hebben hoeveel zwarten er op de Polyp gingen, veel meer dan anders. De muziek van Elvis, dat was pure negermuziek." Als er toch een eind komt aan de hechte relatie met de Polyp, dan wil Guy naar Amerika. Naar Graceland. Maar dat lijkt nog veraf.
Over enkele maanden zwaai ik weer naar Guy als hij onder de lichtjes van een van de gebogen armen van zijn inktvis staat. Hij staat vanaf nu symbool voor de vele anonieme helpers van de kermis.
-
Op de facebookpagina vind je foto's van Guy in zijn werkatelier in Nazareth. Ik ben teruggekeerd met opgeladen batterij. En je ziet ook portretten van andere exploitanten die u zeker kent. Warme mensen, allemaal met hun eigen verhaal.
In "Een tapijt vol beweging", het boek over de Sinksenfoor dat verscheen nauwelijks enkele jaren voor de klopjacht op de Zuiderdokken, kon ik dankzij de fotoarchieven van Guido Coolens en Deleuil de Antwerpse topkermis in volle grandeur tonen. Vanuit de lucht. Er bestaat geen mooiere manier om de ingenieuze legpuzzel, die kermis is, te fotograferen. Maar het toont ook aan hoe mooi een kermis kan worden ingeplant in stad of dorp. Het hoeft niet eens een foor van de omvang van Antwerpen te zijn. Een kleine stratenkermis of een wijkkermis rond de kerktoren heeft evenveel charme. De kleurrijke zeilen en gekke draaibewegingen contrasteren fel met de harmonieuze natuurtinten en de grauwheid van veel gebouwen. De makkelijkste en goedkoopste methode van luchtfotografie is een rit in een attractie van het Booster-type. Toch gauw 30 meter hoog en deze sensatiemolen kan zich meten met de doorsnee kerktoren. Aan de kassa hangt een bordje met duidelijke instructies. Die kan je beter negeren. Verboden losse voorwerpen mee te nemen. Gsm's, brillen, sleutels, handtassen. Probeer de operator wijs te maken dat een camera met dure lens geen los voorwerp is, maar stevig om je hals hangt. Overtuig hem om de snelheid aan te passen en geef hem een vette fooi om enkele minuten het loopingeffect achterwege te laten. Op die manier kon ik enkele rondjes meedraaien in de 'High Energy' op de Palmenmarkt in Geel. Voldoende om een deel van de grootste kermis in de regio Kempen te fotograferen. De wonderlijkste manier lijkt me om per luchtballon over zo'n feeëriek kermisplein te vliegen, maar ik betwijfel of dat mag. Een vriend heeft een bedrijfje dat met een professionele drone- camera stoeten en volksevenementen registreert. Hij verfijnde zich gedurende maanden in het manipuleren van zo'n toestel van op afstand. Ik hoopte met hem in het laatste jaar van de Sinksenfoor op de Vlaamse & Waalsekaai met zo'n drone-camera over het terrein te vliegen en een bijzonder document te draaien, maar op het laatste moment werd ons de toelating geweigerd. Het werd uiteindelijk een banaal eresaluut met mini-camera vanuit het reuzenrad.
Als ik even een leeg moment heb, tik op Google "vue aérienne" of "luftbild" in, uiteraard in combinatie met "fête foraine" of "kirmes". Ik waan me in geen tijd een slechtvalk die vanuit een nis van de plaatselijke kerktoren het kermisplein met scherpe blik overschouwt. Aan de hand van de omringende gebouwen en het patroon in de opstelling van de attracties probeer ik te achterhalen in welke stad de foto werd genomen. Het is een ridicule bezigheid, maar ik vind het prettiger dan een spelletje patience op de computer. Een Franse kermissen ziet er vanuit vogelperspectief anders uit dan Franse of Britse. Funfairs verraden zich door hun unieke helter skelters en overdaad aan ronde spelkraampjes, de Nederlandse kermissen zetten veel meer grote draaimolens los van elkaar en naast elkaar op het plein. De Fransen hebben hun kindermolens met kenmerkende (vaak roze) zeildaken. Zo is er een prachtige luchtfoto van de kermis in Charleville Mézières in de Franse Champagnestreek. Die staat niet in het mooie stadscentrum, maar op de doorgaans desolate Parc des Expositions tussen grote glazen hallen. Niet echt de meest feeërieke locatie, maar de luchtfoto van Jean-Michel Benoit biedt een schat aan informatie.
Ik bezoek ook graag pleinen in steden, als de kermis er niet staat. Om me een beeld te vormen van hoe de ruimte optimaal wordt benut. Ik kraai als een kind zo blij als er geverfde hoekjes op de grond geschilderd staan, met bijhorende cijfer. Het zijn de markeringen die de plaatsmeester aanbrengt als er kermis in aantocht is.
"Oh, hier staat wellicht de snelle rups. En hier de autoscooter. Dit moet een draaizaak zijn."
In gelijk welk dorp duid ik het plein aan waar de kermis mogelijk zou kunnen staan. Mijn fantasie slaat op hol. Zeker in kleine Franse bergdorpjes is de kans groot dat er zelfs nooit een kermis in de dorpskom staat. Maar in mijn verbeelding staat de kermis al te draaien.
In militaire paradepas meet ik het plein en droom er het decor bij. Mijn reisgenoten verklaren me voor gek.
Er zijn steden waar ik nooit kwam zonder kermis. Huy, parel in de Ardennen, bezoek ik alleen met de kermis langs het water en in het stadspark. Huy leeg zien, wakkert bij mij kermispleinvrees aan.
De voyeur in mij is heel blij als er een webcam op een kermisterrein wordt geplaatst. De site van het Duitse stadje Soest heeft 2 webcams en enkele dagen voor de Allerheiligenkirmes wordt opgebouwd, surf ik om de haverklap om te kijken of de Musik Express al voor het restaurant De Wilde Man is opgebouwd en welke grote attractie dit keer voor Eiscafé Venezia wordt geplaatst.
Geen televisiezender haalt het van de webcam in Uden, Roermond, Gouda, Sittard, Groningen, Haarlem, Tilburg of Weert zodra kermis in aantocht is. Heel wat minder webcams te zien op de kermispleinen in België. Daar moeten ze nog werk van maken. Een webcam op de grote kermissen van Antwerpen, Brussel, Aalst, Kortrijk, Brugge en Luik is zeker een meerwaarde.
Ik ben maanden zoet met de vier webcams die de Theresienwiese in München vanuit alle hoeken observeren. Ze functioneren niet allemaal de hele tijd, maar de beste, Oberhalb der Bavaria, is het hele jaar door, 24 uur op 24, bedrijvig. De camera draait voortdurend rond en zoomt ook te gepasten tijde in. Je ziet in de verte de skyline van München en vooraan het gigantische plein waar jaarlijks enkele beroemde circussen neerstrijken én twee kermissen. Eén middelgrote, de Frühlingfest, rond april mei en één gigantische, de Oktoberfeste, vanaf midden juli. Maar dat beroemde Oktoberfeest zorgt al voor spektakel op de webcam vanaf begin juli als de eerste geraamten van de biertenten worden opgetrokken. De bedrijvigheid blijft duren tot midden november tot de laatste vorklift uit beeld rijdt. Vijf maanden gonst het van de bedrijvigheid op de Theresienwieze voor een volksfeest dat amper 17 dagen duurt. Ik vind het fascinerend. De hoogdagen komen er aan zodra de kermisattracties ertussen worden geplaatst, begin september. Dan weet je niet waar eerst kijken en zijn ook de 3 andere webcams actief. Eéntje staat opgesteld in de laan met attracties, een andere op de boulevard met eet- en drankgelegenheden. Elke morgen installeer ik me voor de pc en tussen het beantwoorden van mails door, check ik of er al bezoekers rondlopen op het plein. Reken maar, ongeacht het weer. Twee uur later, kan je over de koppen lopen. Allemaal te beleven op mijn computerscherm. Ondertussen kan je in de juiste stemming komen met de muziek van Radio Arabella die simultaan wordt uitgezonden.Tijdens die periode ben ik veel minder gefocust op mijn dagelijkse bezigheden. Ik word in mijn computerscherm opgezogen en wil ernaartoe. De laatste avond van de Oktoberfeesten voelt aan als een afscheid en zeker als rond 23 uur de eerste kermistransporten het terrein oprijden, weet ik dat het echte feest afgelopen is, hoewel ik er niet eens geweest ben. De volgende morgen sta ik flink vroeger op en lees geen krant bij de ochtendkoffie maar staar verweesd naar het computerscherm waar de façades van de grote molens worden afgebroken, gondels worden ingeladen in vrachtwagens en handen geschud onder exploitanten die elkaar pas terugzien op de kermis van Bremen of Hamburg, aan de hele andere kant van Duitsland. Ik kan het allemaal minuut per minuut haarfijn volgen, 740 kilometer van waar ik woon.
Vrienden van mij gingen vorig jaar naar de Oktoberfeste. We hadden een datum en uur afgesproken dat ze post zouden vatten bij één van de webcams op een niet te druk uur. Ze gingen enthousiast zwaaien en een bordje vasthouden met een simpel woord erop. Dat woord moest ik nog dezelfde dag doorsms'en of doormailen en als ik het goed had, brachten ze een origineel souvenir mee van het Oktoberfeest. De dag zelf was het afschuwelijk, winderig weer en ik vreesde dat de webcam-stunt niet zou lukken, maar perfect op het afgesproken uur stond het olijke gezelschap te gesticuleren en rond te draaien met hun paraplu's. Ze hielden een wapperend papier in de handen geklemd. Wat er op geschreven stond, was me een raadsel. Zo haarscherp was de webcam dan ook weer niet. Dus sms'te ik lukraak het woord bier en blies daarmee alle kansen op een souvenir op.
Ze beloofden plechtig het woord te onthullen zodra ze weer thuis waren en bewijsmateriaal mee te brengen.
Het bewijsmateriaal - een foto - bleek onscherp door een aangedampte lens.
Ik geloofde hun wél op hun woord. Webcam.
Bij elke lenteschoonmaak kom ik de doos tegen.
"Zwei Kirmesbuden Bausatz" van Faller. Een bouwpakket van twee kermiskramen, één met "Tausend Susse Leckereien" en een "Schiesshalle". Gekregen voor mijn verjaardag van één van mijn beste vrienden, eind jaren 80, kort na mijn eerste kermisboek. Na twee jaar haalde ik er toch maar de plasticfolie van af. Het deksel ging snel weer dicht toen ik alle onderdeeltjes zag, een kleine tube lijm en instructies alleen in het Duits. Ik mocht een week bouwverlof aanvragen om deze twee kermisbarakken in elkaar te knutselen. Het etiket wou me moed geven. Schwierigkeitsgrad: Anfänger. Ik vertaalde het vooral letterlijk: wat moet ik daarmee aanvangen?
Faller heeft ondertussen een hele catalogus kermisattracties in miniatuur. Duizelingwekkend wat ze allemaal als bouwpakket aanbieden: van Flipper tot Breakdance, van Salto Mortale tot Wilde Muis. Gemodelleerd tot in de kleinste details naar de originele molen. Bijna dertig jaar later zit het bouwpakket nog altijd in een kast met cadeaus waar ik geen raad mee weet. Dit eindigt nooit op Ebay of een rommelmarkt, omdat het cadeau een emotionele waarde heeft. Ik heb aan mezelf beloofd dat ik de Kirmesbuden vroeg of laat in elkaar frutsel en triomfantelijk toon aan de milde schenker. Wellicht vijftig jaar na datum, in het rusthuis.
Mijn uitgever van mijn eerste kermisboek én van deze uitgave, deed mij ook ooit een kermisgetint gadget cadeau. Een appelblauw design cd-rek uit kunststof in de vorm van een groot wiel, zonder gondels, maar met gleufjes. Goed voor zo'n 60 cd’s. Het oogde mooi als decorstuk. Ik vermoedde dat de ontwerper hooguit 30 cd's in huis had en zijn cd-wiel nooit in de praktijk uittestte. Alle cd’s zwiepten er aan de andere kant weer uit. Als het rek te zwaar geladen was, ging het wankelen bij de kleinste aanraking. De keren dat het omver viel en ik het gros van de cd's weer één voor één in de gleufjes mocht proppen, waren niet te tellen. In geen tijd brokkelde het breekbare kunstwerk af. Eén jaar later stond het op de stoep bij het groot vuil.
Ik hoef niet zo nodig geheugensteuntjes dat ik van kermis hou in huis. Eén pronkstuk hangt boven mijn bed en dat gaat nooit weg. Een imposant paneel uit een oude rupsmolen met Elvis en Brigitte Bardot in hun gloriedagen. Geschilderd met ruwe trekken in niet te felle kleuren, zoals de calico's destijds aan de bioscoopmuren. Het hout is aan de randen vermolmd maar dat maakt het zo authentiek. Ik kreeg het niet in de Toyota Starlet waarmee ik toen rondreed, dus werd Wannes met zijn camionette ingehuurd. We haalden het op in Lommel. Bij Roger Van Gorp, de altijd vrolijke exploitant, met het gouden hart, die eind 2015 veel te vroeg overleed en aan wie ik dit boek opdraag. Roger had nog een tweede luik onder een deken in zijn hangar staan met Paul Anka en Sophia Loren en vedette. Zo'n cadeaus weigert niemand. Ik had niet voldoende plek in mijn appartement om twee koppels onderdak te geven dus nam Wannes Paul & Sophia mee naar zijn woonst. Hij ging het wel uitleggen bij zijn vriendin. We beloofden dat we elk jaar de even grote panelen zouden uitwisselen. Maar Wannes verhuisde enkele jaren later voor zijn werk naar Spanje en de partnerruil ging nooit door.
Op Kapaza en andere tweedehands sites zijn er uitzonderlijk wel eens van die kermispanelen te koop. Onlangs een trio met 3 Franse idolen waarvan ik er eentje niet kon thuisbrengen. Ik vermoedde Sheila op een fout dieet. De 2 geïdentificeerden waren Michel Polnareff en Joe Dassin, maar die waren dringend aan restauratie toe. Spullen die ooit op de kermis dienst deden, worden maar met mondjesmaat op zo'n internetsite aangeboden. Ik denk dat liefhebbers van originele kermisattracties eerder rechtstreeks onderhandelen. Een boksbal voor 400 euro, een kop van Jut van 55 euro. Waarom zou je nog naar de fitness gaan? Ook te koop: een kermisslaapwagen. De bijhorende foto had de verkoper beter genomen na een grondige poetsbeurt. Een kermisdraaimolen, prijs over een te komen. En kermiseendjes. Volgens mij is een er mysterieuze kermiseendjesdief aan het werk op de Belgische foren. Beste exploitanten van Ducktail, Donald, Ducky Duck of 't Silver Eendje, hou uw kroost op het water in de gaten. Een carnavalwagen met het thema kermis kan je kopen voor 750 euro en het Hasselts Gebak kan je inhuren voor een bedrijfsfeestje. De kermis blijft ook een gegeerd object voor schilders. Kermiskunst brengt wellicht niet veel meer op, want een kermislitho van Gustaaf de Smet, toch één van de 3 grote meesters van het Vlaamse Expressionisme, wordt aangeboden voor amper 200 euro. De Smet had in de jaren twintig een voorliefde voor kermis- en circustaferelen.
Er zijn ook de serie-artikelen. "Tiny op de kermis" voorop. Zelfs de eerste uitgave uit 1958 wordt voor een spotprijs te koop aangeboden. Ik moet me bedwingen om ze niet één voor één op te kopen. "Tiny op de kermis" is voor mij de kermisbijbel. Het boek dat het geloof in de foor aanwakkerde en nooit meer uitdoofde. Heel af en toe hou ik een lezing over de kermis en dan breng ik altijd een streng uitziende leren boekentas mee, waarin ik een loodzware encyclopedie prop. Die laat ik met een luide plof op de dichtstbijzijnde stoel vallen om indruk te maken. Ik verwelkom de aanwezigen en kondig aan dat ik graag wil beginnen met het boek dat mij bekeerde tot kermisfanaat. Ik draai de boekentas naar de toeschouwer toe, open het klepje. Iedereen verwacht een lijvig werk van 800 bladzijden over de kermisgeschiedenis en ik haal er "Tiny op de kermis" uit, 19 pagina's dun. Thuis slingeren er zo'n zes exemplaren rond, maar de meest waardevolle is een heruitgave van 1986, met alle handtekeningen van mijn kermispetekinderen van dat jaar.* Niet alleen Tiny is op de kermis geweest, ook Musti, Samson en Gert, Plop - in de vorm van een vloerpuzzel - en de mij onbekende Mark & Mieke. Op het originele stripalbum uit 1967 "Spaghetti op de kermis" deed ik een bod. René Goscinny - bekend van de Asterix-reeks - schreef het scenario. Voor 20 euro kan het van mij zijn. Eén dag later werd mijn bod al teniet gedaan.
Rondsnuffelen leert me dat Monopoly en Cluedo van hun beroemde gezelschapsspel een kermisafgeleide maakten en het troost me dat er zelfs tweedehands bouwpakketten van Faller worden verkocht. Ik ben niet de enige met uitstelgedrag. Als je zo'n attractie in elkaar knutselt, kan je ze moeilijk weer uit elkaar halen om opnieuw te verkopen.
Voor de ware Anfänger is er nog altijd de kermis van Playmobil.
En dan is er nog lectuur over de kermis. Gaston Durnez schreef in 1963 een novelle met de roepnaam "Kermis". Ooit verschenen er vier drukken. Dat exemplaar uit Grobbendonk van 2,50 euro is vanaf nu van mij. Een jeugdboek van Ed Franck "Spetters op de kermis" waar ik wellicht wat te oud voor ben. En het onvolprezen "Suikerspin" van Erik Vlaminck uit 2008. Misdadig dat iemand zo'n meesterlijke kermisroman uit zijn bibliotheekkast rukt en een nieuwe bestemming wil geven. Dit is een boek voor het leven.
Wat te vrezen viel.
Iemand biedt ook één van mijn kermisboeken te koop aan.
Kaft: in zeer goede staat.
Zo goed als nieuw. Nooit gelezen.
Niet eens de moeite gedaan om het boek even in te kijken? Om toch maar even binnengezogen te worden in dat wonderlijke universum dat kermis heet?
Prijs overeen te komen.
Ik word onwel.
-
* Zie 'Kermiskinderen'
Vader en ik: wij hielden de adem in op precies hetzelfde moment: als de trom roffelde, de trapezist een discrete knik gaf na het talken van zijn handen en zich helemaal losgooide in de nok van het circustent.
Circus: dat was de passie van mijn vader. En ik ging wat graag mee. Toevallig hadden we allebei een voorliefde voor de vliegende trapeze, die meestal als apotheose op het programma stond. Natuurlijk was zo'n spektakelnummer alleen te zien in de grote circussen, die in mijn kinderjaren met vaste regelmaat Antwerpen bezochten. Het Oost-Duitse Circus Sarrasani had mijn vaders voorkeur. Dat circusgezelschap kwam steevast naar het Sint-Jansplein, waar de magistraal verlichte tent omsluierd was door mist, zo stapelde ik het op in mijn visueel geheugen. Het doet vermoeden dat het circus eerder in de wintermaanden Antwerpen als standplaats uitkoos. Vader vertelde wel eens over zijn bezoeken als jongeman aan Circus Semay. Waar de dompteur met amper één leeuw de hele tent kon begeesteren. Of over Circus Demuynck. Dat kwam samen met de Halfvastenfoor afgereisd naar Gent. Mijn vader studeerde in de circusminnende stad voor technisch ingenieur. Hij flaneerde - net als ik, maar dan jaren later - dagelijks over het kermisplein om te kijken naar de opbouw. Spijbelen had hij nooit gedaan - ik geloof hem op zijn woord - maar hij was toch altijd blij geweest dat de examenperiode nooit samenviel met de Halfvastenfoor en bijhorende circus, omdat zijn gedachten in die weken op een ander zaten.
Toen ik op de circusbanken terechtkwam, bestonden Circus Semay en De Muynck niet meer. Circussen hadden het - misschien nog meer dan kermissen - vaak moeilijk om te overleven. Zelfs al in de jaren zestig.
Ik was helemaal gek van Circus Jhony. Een veel kleiner circus dan Sarrasani met een charmante, ronde tent die verdacht veel leek op een paardenmolen. De kioskvormige constructie had een tussenverdieping zoals je wel eens zag bij grote rupsmolens. Heel sierlijk en net wat knusser dan de grotere circustenten. Circus Jhony bezocht jaarlijks mijn Edegem, ook al kreeg het geen plaats in het centrum van het dorp. Het moest tevreden zijn met een plek op een onbebouwd terrein langs de Prins Boudewijnlaan, waar in de wijk Elsdonk tijdens de maand augustus in de jaren zeventig een volmaakte kermis stond opgesteld. Een fata morgana uit mijn jeugd (zie column 'Het Raadsel'). Er hing maar één trapeze in de nok en voor een salto mortale was er geen ruimte voorzien. Maar ik kwam niet naar Circus Jhony voor de spectaculaire stunts, ik kwam voor de clowns. In Circus Johnny mochten die elk nummer - op het gepaste moment - verstoren. Ze bleken vaak in de slotfase van de act zelf uitstekende acrobaten of goochelaars. Ik genoot. Was Circus Sarrasani de grote foor ieder jaar, Circus Jhony was de kermis op het dorpsplein. Je kon er de beesten beter ruiken, de artiesten van dichterbij zien zweten en vooral: je kon er véél onbezorgder lachen. In Circus Sarrasani waren ze zuinig met de gulle lach. De clowns mochten 5 minuten op in het eerste deel en dan nog meestal onder het waakzaam oog van zo'n akelige witte Pierrot. In deel 2 waren ze alleen goed om lege momenten op te vangen, als de kooi van de tijgers werd afgebroken of het vangnet voor de vliegende trapeze werd aangespannen.
Bij Circus Sarrasani bekeek je alles vanop afstand. Als je jouw - weliswaar fluwelen - zitje wou verlaten, moest je bijna toelating vragen aan de caissière die, zodra de show begonnen was, met luxueuze programmaboekjes en ijspralines rondkwam. De artiesten waren helden. Onbenaderbaar. Vergelijk het met het Cirque du Soleil gevoel van nu. Alles was perfect. Maar ook té beredeneerd. Bij Circus Jhony wandelde ik de echte wereld van magie en verwondering binnen. Bij Circus Jhonny zag ik tussen de spleten van het tentzeil de artiesten nog snel van kostuum wisselen. Stiekem had ik een voorliefde voor de kleine wereld van Circus Jhony, waar je na afloop nog wat kon rondhangen en een schouderklopje kreeg van een circusartiest die oprecht vroeg of je het mooi vond.
Op familiereünies staken alle neven en nichten in de namiddag een circusvertoning in elkaar en een half uur voor het avondmaal speelden we dan Piste van Jos Van der Valk voor de ouders. Ik eiste meestal het goochelnummer op. Een telkens terugkerend geval van overmoed. Ik had een boek met kaarttrucs, maar het gros ervan mislukte omdat ze niet op maat van een linkshandige beginner waren gemaakt.
Mijn assistente - vaak mijn zus - moest de fouten opvangen met eeuwigdurende pirouettes. Naast Piste, was er ook La Piste Aux Etoiles dat op zondagavond bij de ORTF (zo heette de Franse tv-zender toen) een waardig sluitstuk was van het weekend. Circus was in mijn kindertijd vaker aanwezig dan kermis. Circus kwam dankzij televisie wekelijks of maandelijks naar je toe. Voor kermis moest je wachten op het juiste moment. Aan de Cote d’Azur - waar we jaarlijks onze vakantie namen - had je van die openluchtcircussen, die in enkele uren tijd in elkaar werden getimmerd. Gratis toegang, want er was geen poort of entree. Geen programmaboekje, geen ijspralines. Je mocht geven wat je wou en ik moedigde mijn ouders aan om hun hele maandloon te geven. Hoe bescheiden en zelfs wat armoedig deze gezelschappen waren, ik zag er geregeld adembenemende acrobatieën.
Dat vader minder interesse had in kermissen, merkte ik telkens weer tijdens die vakantie in het zuiden van Frankrijk halweg jaren zeventig. Uitgerekend in de zomermaanden doken daar op verlaten terreinen grote fêtes foraines op, die steevast lunaparks worden genoemd. Die van Saint-Tropez en Hyères kwamen we op ons traject altijd tegen. Wij logeerden ergens tussenin. Le Lavandou heette onze badplaats. Hyères reed vader botweg voorbij en hoewel ik protesteerde vanop de achterbank, blokte hij mijn gemor af met de boutade "daar staat alles wat jaarlijks op de Sinksenfoor staat." Natuurlijk niet waar. Want alles van de Sinksenfoor stond in juli op Brussel Zuid kermis. Maar ik kon hem moeilijk tegenspreken. Daarvoor flitste de kermis in een fractie van een seconde voorbij.
De skyline van de kermis van Saint-Tropez zagen we veel duidelijker, omdat ze op een open terrein stond. We reden er voorbij als we de mondaine plaats gingen bezoeken. Ik zag attracties die ik niet kende en dankzij enige gilletjes van opwinding bij mijn zus, belandden we bijna jaarlijks bij valavond op dat terrein op enkele kilometers voor Saint-Tropez. Wat me opviel: mijn vader keek zelden naar de attractie zelf maar gluurde binnen in de kassa of bukte zich om de verschillende kabels te keuren. Hij inspecteerde ook de bordjes met kilowatt, ampère en dat soort technische zaken. Ik vermoedde wel dat hij dat door zijn beroep als technisch ingenieur daar iets meer aandacht aan besteedde, maar de vele raakvlakken die we hadden met het circus, waren er niet bij kermis.
Tot grote wanhoop van mijn vader waren mijn inzichten in fysica in het hoger middelbaar zo belabberd, dat hij bij elk slecht rapportcijfer voor het vak bijlessen gaf aan de hand van kermisvoorbeelden.
"Je zwaait over en weer in een kermisschommel. Als je rechtstaat in plaats van te zitten, wordt de tijd voor een zwaai over en weer: A langer - B korter - C ongewijzigd."
Mijn gezicht was één groot vraagteken.
"De rode gloed in de neonbuis op een kermisattractie komt door: A polarisatie - B fluorescentie - C coherentie - D spontane emissie."
Dat leek me meer scheikunde dan fysica, maar daar begreep ik al evenmin wat van.
Nog maar enkele jaren geleden ontdekte ik waarom vader me toch enige liefde voor zijn vak wou bijbrengen.
Hij flapte het eruit tijdens een familiereünie. Zo eentje waar straffe verhalen worden verteld. En familiegeheimen worden onthuld. Ik ving maar een flard op van het gesprek met zijn broer, die al jaar en dag met zijn gezin in Luik woont.
"Toen moest ik die man nog in de late uren gaan depanneren op de foor daar. Eind oktober of begin november. Was ik blij dat ik bij jullie kon logeren want ik had er écht tegenop gezien om nog in de sneeuw en die vrieskou met onze Cortina van Luik terug naar huis te keren. Dat waren toen nog echte winters."
"Vader, wat hoorde ik daar? Voerde jij herstellingen uit op de kermis? Voor je werk?"
"Ja, heb ik je dat nooit verteld? Op de Mécanique waren wij gespecialiseerd in tandwielen en tandwielkasten. Kermismensen behoorden tot onze trouwste klanten. Meestal ging een collega een herstelling uitvoeren, maar af en toe werd ik naar de kermis gestuurd."
"Daar weet ik niets van. Dus jij ging geregeld naar de kermis om tandwielen te installeren?"
"Geregeld, niet overdrijven. Zo af en toe eerder. Maar jongen, dat was altijd in week, als jij op school zat. Je kon daar niks gaan doen. De kermis was potdicht."
Ik bleef toch doorvragen. "Dan ben je soms ook in Duitsland op kermissen geweest? Want je werkte voor een Duitse firma?"
"Dat gebeurde heel uitzonderlijk wel eens. Ja."
Mijn vader zat al die jaren aan de bron, zonder dat ik het ooit geweten heb. Natuurlijk: als jongen vroeg je zelden naar je werk van je vader. Dat was per definitie saai. En ik die dacht dat hij de wetten van fysica wat naar zijn hand zette om mijn aandacht te krijgen. De kermis was gewoonweg zijn biotoop. Vandaar dat hij er tijdens vakanties zo weinig mogelijk aan herinnerd wou worden.
En in het circus hebben ze nooit veel tandwielen nodig gehad.
-
Indien je B en D antwoordde op de fysicavragen, ging er een prachtige technische ingenieur aan jou verloren en had je - wie weet - nu kermisattracties ontworpen.
Ik hamster al jaar en dag alle kranten- & weekbladartikels die over kermis gaan. Enkele jaren geleden kwam ik zelfs in de verleiding in de wachtkamer van de oogarts waar ik jaarlijks op onderzoek moet, om uit een buitenlands glossy magazine een vier bladzijden tellende reportage te scheuren over een Franse kermisexploitant, maar ik nam me voor om mijn misdaad één jaar uit te stellen, vooral omdat er veel getuigen in de wachtkamer zaten. Als het tijdschrift één jaar later nog circuleerde (wat vaak gebeurt in wachtzalen van dokters) en er geen andere wachtende patiënten toekeken, zou ik genadeloos toeslaan. Ik probeerde het omslag van het magazine te memoriseren en het lot was me gunstig gezind: ik moest niet eens een jaar wachten. Na vier maanden zat ik met een oogontsteking in een lege wachtzaal en ondanks het wazige zicht vond ik in geen tijd het tijdschrift terug en rukte de pagina's eruit. Uit pure schaamte bracht ik acht maanden later - bij de jaarlijkse controle en met de blik weer op scherp - een kermiskalender mee voor de oogarts om het goed te maken. Al begreep die niet goed waaraan hij dat cadeautje te danken had.
Mijn archiefkast puilt uit van zulke haastig uitgescheurde knipsels. Er zit geen enkele logica in de selectie, wat ik over kermis vind in kranten & magazines, plunder ik en steek ik in laden en kasten met het oog op één of ander logisch klassement zodra mijn pensioen zich aandient. Met de artikels die de laatste tijd over de problematiek rond de Antwerpse Sinksenfoor werden geschreven, kan ik de logeerkamer behangen, maar dat zijn nuchtere, journalistieke stukken. Ik moet niet lang zoeken naar soortgelijke artikels uit andere steden en andere landen. In mei 1997 blokletterde Het Belang van Limburg "Foorkramers boos om verplaatsing kermis in Maaseik". Op 10 maart 2000 blokletterde Het Nieuwsblad "De woede van de foor" over blokkades in het Noord-Franse Maubeuge. Zanger en acteur Bourvil had er een zwierig liedje over: "Clair de lune à Maubeuge" (dat Wim Sonneveld hertaalde naar Krimpen Aan den IJssel), maar toen troepten vooral donderwolken samen boven het centrum van Maubeuge. Het artikel sprak over een kermisoorlog. De prachtige zwart/wit-foto van Paul Bolsius is er één om in te lijsten en zegt evenveel als het goed gedocumenteerde artikel. De stophoutjes van één enkele attractie liggen al klaar, verder is het één grote chaos. Een verdwaalde wasmand en jerrycan. Waterslangen. Rubberbanden en een legioen kermisexploitanten, met de handen in de zakken. Want het is stevig koud. 2 kleine kinderen op de voorgrond stappen olijk over de troep heen. Zij zijn wat blij dat de kermis in aantocht is. Of Maubeuge 15 jaar na datum nog op voet van kermisoorlog leeft, kon ik niet achterhalen, maar filmpjes op YouTube laten er geen twijfel over bestaan: de kermis draait er nog op volle toeren. Wellicht niet meer op dezelfde plaats. In het artikel was er ook sprake van eerdere blokkades in Toulouse en Valenciennes. Ook in Troyes was er groot tumult rond het schrappen van de lentekermis. De geschiedenis herhaalt zich nu meer en meer bij ons, helaas. Een geruststelling: de kermis overleeft altijd.
Kermis is in België zelden voorpaginanieuws. De komst van een nieuwe attractie of een jubileumeditie: in Duitsland verdringt het soms het buitenlands nieuws. Bij ons moet er een ongeval gebeuren om kermis flagrant in beeld te krijgen. Wat een gemiste kans. Want met de kermis en haar mensen valt zo veel meer te doen. Dat hebben human interestprogramma's als "Man bijt hond" of "Iedereen beroemd" zeer snel begrepen.
Gelukkig zijn er heel af en toe interviews of reportages die binnendringen in de ziel van de kermismens. Precies die wil ik later bundelen in een prachtige map en geregeld inkijken. En ik heb alvast twee krantenknipsels die een ereplaats krijgen.
Eentje uit Gazet van Antwerpen van 10 augustus 1991. Tenminste, dat vermoed ik. Want ook mijn vader kreeg van mij de opdracht om alles wat hij vond over de kermis te redden van de brandstapel. Hij schreef bovenaan de datum, maar zijn balpen liet het afweten en ik twijfel over de precieze datum.
"Foorreizigers geven hun pastoor mobiele telefoon als geschenk". Pater Kristiaan, op de foto met sandalen en rieten hoedje (hoe kon het ook anders), vertelt gezapig in de "ge"-vorm en dat alleen al maakt het stuk authentiek. Je (ge) hoort het hem gewoon zélf zeggen. Dat cadeau is in feite een goed excuus om Pater Kristiaan herinneringen te laten ophalen over zijn (kermis)roeping. Maar het cadeau is wel symbolisch. Een mobiele telefoon woog in die tijd minstens één kilo, zag eruit als walkie talkie en kostte - dat onthult het artikel - 170.000 oude Belgische franken. Geld ingezameld door de exploitanten. Wellicht werd Pater Kristiaan in 1991 zo één van de allereerste gebruikers van de mobiele telefoon in België. Hij vertelt trots dat hij voortaan altijd bereikbaar zal zijn in de wagen, want als kermispater is hij vaak onderweg. Zou hij dat toestel nog ergens hebben liggen?
En op 28 oktober 1994 wijdde Het Nieuwsblad een gigantische pagina (van 40 op 58 centimeter - toen kon je je nog verschuilen achter een krant) aan de 83-jarige 'Parapluke' uit Halle, of Jean-Baptiste Severs die met zijn kindermolen "Children's Dream" vanaf 1936 voor een leven op de kermis koos. Daarvoor was Jean-Baptiste marktkramer. Hij verkocht regenschermen. Zo kwam hij aan die bijnaam. Zijn relaas doet je gewoon zin krijgen om naar de kermis te gaan. Het is een mix van dankbaarheid, eerlijkheid, verwondering en tevredenheid. En zo ken ik de meeste forains. Ze leven voor hun beroep. En dat leid je af uit alles wat Parapluke vertelt. In 2011 werd Parapluke vereeuwigd als reus van Halle. Bij een referendum over wie de nieuwe reus moest worden van de Brabantse kermisminnende stad (bezoek hun prachtige foor maar eens in het voorjaar), was er geen twijfel mogelijk: het kon alleen Jean-Baptiste zijn. En volgens wat Jean-Baptiste vertelde op het einde van het artikel had hij nog bij zijn inhuldiging als reus aanwezig moeten zijn in september 2011. "Ik stam uit een sterke familie. Mijn vader werd er 102. Ik word er 105." Hij had de verkeerde waarzegster geraadpleegd op de kermis.
Parapluke overleed op 17 augustus 1995, 84 jaar jong. Het was een regenachtige zomerdag.
-
Wil je graag de bewuste krantenknipsels en bijhorende foto’s raadplegen? Check de facebookpagina van "Kaartjes aan de kassa".
Bart Kaëll vraagt me elke keer als hij me ziet naar data van grote kermissen in het buitenland.
Al is het minstens tien jaar geleden dat we samen op zwier gingen, hij werd in het verleden besmet met het kermisvirus. En hij geraakte er nooit van af. Op zijn website staat er zelfs nog een fotootje uit die uitbundige jaren toen we samen in de Shake verzeild geraakten. Partner Luc zorgt voor het tegengif, vermoed ik, want Luc houdt helemaal niet van kermis.
Het was begin jaren 90. De hoogdagen van "Tien Om Te Zien". Telkens het kermis in Leuven was, gingen de stijgers en dalers uit de hitparade zich na de opnames in de Manhattan op de attracties van het Ladeuzeplein en de Oude Markt uitleven. Dat ging niet onopgemerkt voorbij, de fans troepten samen en grepen hun kans om hun idolen niet playbackend op een podium maar gillend in een snelheidsmolen te spotten. Ieder jaar was er een glamourblad dat enkele weken later vrolijke foto's publiceerde van Sam Gooris die botste met Helmut Lotti. Van Isabelle A die cakewalkte met Sha-Na. De rivalen uit de top tien waren die ene avond op Leuven kermis de beste vrienden.
Bij die bonte avond was ik nooit - mijn eerste hit in de Vlaamse top tien moet nog komen - maar Bart Kaëll had zich bij een interview laten ontvallen dat hij dol was op kermis. En dan was de afspraak snel gemaakt. Ik begreep best dat hij liever koos voor een kermis in het buitenland. Even een dag zonder starende blikken, zonder handtekeningen op buiken en billen.
Het werd de Rheinkirmes van Düsseldorf samen met Gert Verhulst, die daar wellicht inspiratie opdeed voor zijn eerste Plopsaland. Gert bekeek alles - toen al - behoorlijk nuchter, maar Bart liet zich compleet gaan. Zo erg dat ik me zorgen maakte. Na elke rit in een sensatietuig wou hij de streekgerechten proeven en het kon hem niet schelen of de volgorde culinair verantwoord was. Van de braadworst XXL ging het naar de Süsse Lokomotive voor een puntzak gebrande nootjes. Dan van de Pizzabäckerei naar een Italiaans ijs. Geregeld waren we Bart kwijt. We vonden hem keer op keer bij het dichtstbijzijnde eetkraam. Hij stond te twijfelen bij de Fisch Specialitäten of vroeg om uitleg bij het kraam met Brezels en Reibekuchen. Bart was op geen enkele manier bij te houden. Zijn maag bleek tegen alles bestand. Geen G-kracht was hem die dag té veel. Hij zou aanwezig zijn bij alle volgende kermisuitstapjes.
De meest memorabele trip was die naar Düren. Toen waren we met de helft van de Vlaamse top tien op verplaatsing. Bart Kaëll uiteraard, maar ook Lisa Del Bo, Willy Sommers, Bart Herman en Margriet Hermans. Hoe we deze affiche bij elkaar kregen tussen alle drukke zomeroptredens door, blijft een raadsel. We beperkten het aantal wagens tot twee. Willy Sommers en vrouw Cindy ruilden hun exclusieve sportwagen om voor de achterbank in mijn Nissan Almera. Wellicht was dat voor hen dé meest bruuske kermisattractie van die dag. Bart Herman zocht zich suf naar een Duitse zender met aanvaardbare muziek. En Bart Kaëll had in de volgwagen de rest van de passagiers mee. Ik vermoed dat vooral Margriet hem te veel afleidde, want bij het eerste stoplicht na de afrit Düren, knalde Bart kordaat tegen mijn achterbumper. Ik kreeg de schok van mijn leven* en stapte verontwaardigd uit met het aanrijdingsformulier in de hand. Enkele Duitse passagiers keken vreemd op van die twee Belgische chauffeurs die elkaar vrolijk de huid vol scholden. Ook op de kermis waren er de nodige hindernissen. Margriet - toen nog iets dikker - werd zo goed als in alle attracties botweg geweigerd. In de Magic probeerden twee helpers de sluiting van haar gondel dicht te krijgen maar die veerde telkens weer open. Haar bulderlach schalde over de attractie en de molen vertrok helaas zonder haar.
Het was bij Margriet in de zomer van 1997 dat ik met dertien bekende Vlamingen aan boord van behoorlijke avontuurlijke kermismolens stapte. Het idee was heel eenvoudig: de BV plukte een smoutebol uit een puntzak. In elke smoutebol zat een jeton van een draaimolen en dat werd de bestemming in kwestie. Zo tuinde Get Ready in de Rainbow, Louis De Pelsmaecker schreeuwde moord en brand in de Hardrock en Petra zag haar exclusieve kapsel geruïneerd in de Megamix. Alleen bij Margriet die als laatste de reeks tegen wil en dank moest afsluiten, hadden we vals gespeeld. In alle smoutebollen zat een jeton van de Polyp. In de dansende inktvis blokkeerde het draaimechanisme niet als één van de sluitingen het niet deed. Dat nam niet weg dat Margriet de hele foor van Tienen in rep en roer zette met haar aanstekelijke mix van geschater en gekrijs. Op diezelfde kermis hadden we ook Eddy Wally met zijn uitgelote attractie enkele weken vooraf opgenomen. De volksheld was helemaal in het wit gekleed met grote hoed en roze zonnebril en zodra hij één voet op het kermisplein zette, liepen de bezoekers achter hem aan als was hij de rattenvanger van Hamelen. Eddy hield een tussenstop bij een loterijkraam waar hij als een volleerde exploitant "de grote prijzen zitten er nog in" scandeerde. Zelfs als kermiskramer had hij geboren kunnen zijn. De manager van Eddy, Hugo Colpaert, was jarenlang zelf bedrijvig op de kermis. Eddy moest in de Tagada en hij begon erg achterdochtig aan de rit. Hij hield zich kranig vast in de dansende koekenpan maar zijn boutade "gewééldig" klonk minder overtuigend dan anders.
We reisden ook wel eens af naar Duitsland. Jean Bosco 'Kid' Safari kwam in de Jumping terecht en Flor Koninckx in de Frisbee. Jo Leemans was uitgeloot voor de Can Can, zo'n hevige Huss Molen die net de gondels had aangepast, met extra loopingeffect. Leemans werd in haar rolstoel tot aan de molen gebracht en vanaf dan gingen alle remmen los. Sabine Hagedoren moest in de Flying Circus maar vond dat helemaal geen verplichting en ging er na de opnames nog enkele keren vrijwillig in. En Jean-Marie Pfaff werd verwacht bij de Airwolf in Düsseldorf. In tegenstelling tot alle andere plaatselijke vedetten werd Jean-Marie achterna gezeten van begin tot eind. Zijn populariteit bleek intact in Duitsland, hoewel hij toen al 8 jaar weg was bij Bayern München. Het Eddy Wally-effect herhaalde zich op het gigantische plein en dat leverde prachtige televisie op, maar zodra we in de molen plaatsnamen liep het grondig fout. We filmden met 2 camera's, één grote op de grond en één kleinere die met een zuignap flink werd ingesnoerd op de attractie zelf, waardoor elke grimas van de BV opvallend in beeld kwam. Het tijdperk van de minuscule camera's was nog niet aangebroken. De Airwolf begon zachtjes aan zijn eerste rondjes en we hadden het idee opgevat dat Jean-Marie in het begin met Carmen belde met een nog behoorlijk grote draagbare telefoon. Als de molen wilder begon te draaien, porde ik Jean-Marie aan dat hij het gesprek moest onderbreken en dan werd het dappere ernst. Jean-Marie ging natuurlijk helemaal mee in het verhaal.
"Ja schatteke, ge moet vanavond nie koken. Ik zal wat later thuis zijn. Ik moet u nu laten, want ik heb belangrijke dingen te doen." Via een teken buiten beeld ging de Airwolf een versnelling hoger en begon de gondel te kantelen en te draaien. Na enkele loopings gebeurde het onverwachte. De ingesnoerde camera kwam even tegen de centrale arm, vloog door de lucht en belandde op het dak van de dichtstbijzijnde caravan. De camera bleek compleet vernield. Zelfs de caravan had behoorlijk wat schade. De opnametape konden we wel recupereren en daardoor hadden we min of meer de opnames die we nodig hadden. De cameraman stuntte daarna door met zijn logge toestel kort in de gondel mee te draaien. Het bleek achteraf een duur uitstapje naar Duitsland. Maar wonderwel: de aanwezigheid van der grosse Jean-Marie verzachtte het leed van de gedupeerde exploitant die de camera op zijn caravan kreeg.
Nog een van mijn slachtoffers bij Coupe Margriet - zoals de zomershow van Margriet toen heette - was Janine Bischops. Die kreeg een ticket op de eerste rij in de Apocalypse van Van Besien. Dat was de Belgische uitvoering van de Top Spin. Niet voor watjes. Maar het laatste wat Janine wil genoemd worden, is een watje. Ook bij haar sloop het kermisvirus geruisloos binnen. Uiteindelijk gingen we enkele jaren geleden onder ons tweeën een hele dag naar Oberhausen. Met tussenstops op kleinere kermissen, zoals Xanten, om - wat heet - ervaring op te doen. Janine wou werkelijk in alles. Ik remde haar enthousiasme af. Op de gekste momenten van het jaar durft ze me te bellen om naar een kermis te gaan. En het liefst in een periode dat er nauwelijks nog kermis te bespeuren valt. Vorig jaar begin december.
"En wanneer gaan we naar de kermis?" Janine op een liefelijke toon die geen 'nee' als antwoord verdraagt.
"Je kan alleen nog kiezen tussen Sint-Niklaas of Hamburg."
Stilte aan de andere kant. Sint-Niklaas was te dichtbij en Hamburg te veraf.
Begin februari. Telefoon.
"En wanneer gaan we naar de kermis? Ik wil heel wild en snel gaan."
73 is Janine. Wild en snel.
Misschien moet ik haar eens bij Bart Kaëll introduceren.
Dat zou een mooi kermiskoppel zijn.
-
* Enkele jaren eerder had Bart Kaëll een hit gescoord met een liedje dat "De schok van mijn leven" heette. Vanaf dan wist hij ook écht waarover hij zong.
Tot het einde van mijn dagen zit ik ermee opgezadeld. Met het imago van kermisfreak. In het ergste geval noemen ze me fooraap, maar het is een scheldnaam die ik met trots dragen wil. Wij noemen onszelf liever kermishobbyisten. Je mag voetbalfan zijn en elke week je favoriete elf spelers op de grasmat aanmoedigen. Je zal op bewonderende blikken kunnen rekenen en worden gepromoveerd tot voetbalkenner. Je mag kermisliefhebber zijn en elke week op zoek gaan naar een mooie kermis. Je zal meewarige blikken krijgen en worden aangestaard als een buitenaards wezen.
Mensen die me voor het eerst ontmoeten, willen er zich toch altijd even van vergewissen. Meestal naar het einde toe van het gesprek. "Dat ben jij toch? Die zo zot is van de kermis?" "Ga je nog altijd zo vaak naar de kermissen?" Er zijn ook mensen die je meteen klem rijden. "Wat zie je toch in kermis? Gaat dat niet vervelen?" Die moet je niet overtuigen van het tegendeel. In hun vraag ligt een toontje van heeft die echt niets beters te doen? Maar het is verstandiger om die onderhuidse ironie weg te lachen en de blijde kermisboodschap uit te dragen.
Vreemd genoeg: zélfs bij mijn beste vrienden is kermis de hobby waarvoor ik me het meest moet verantwoorden. En ik heb veel vreemde vrijetijdsbestedingen. Van ruimtevaart tot kalligrafie. Dat ik van kaarten en gezelschapsspelen hou, tot daar aan toe. Dat ik graag vogels spot in de tuin en met mijn natuurgids probeer te achterhalen welk specimen mijn voederplankje komt inspecteren, ach ja. Maar waarom ik zo nodig wil onthouden welke attracties er in de jaren tachtig op de Belgische kermissen circuleerden, wordt afgedaan als volstrekt zinloos. Ik zie geen verschil met de voetbalkenner die het Nationaal Voetbalelftal in diezelfde jaren tachtig uit het blote hoofd kent.
Kermishobbyisten hebben veel gezichten. Sommigen komen alleen naar de op- en afbouw kijken en zijn vooral geïnteresseerd in de transporten. Anderen fotograferen erop los (en kermis mooi in beeld brengen is een kunst), maar stappen nooit in één attractie. Ze durven er vaak niet eens in. De meesten komen gelukkig voor het totaalpakket. Door de jaren heen leerde ik er een handvol kennen. Meestal leeftijdsgenoten. En meestal mannen. Correctie: uitsluitend mannen. Vrouwen en kermis: het is geen goed huwelijk. Schreef ik dat al niet eerder?* De hobbyisten die ik ken - om enkelen met de voornaam aan te spreken: Rik, Patrick, Chris, Jan, Alain, Kevin - zijn eerder bezadigde, onopvallende mannen die ik zo voorbijloop in de massa. Ik pas perfect in dat rijtje, denk ik dan. Noem ons kermisnerds. Toch verraden we ons. We versnellen de pas zodra kermis in beeld komt en op het kermisplein bekijken we attracties tot in de kleinste details. We durven door de knieën te buigen om de constructie te keuren of de stophoutjes te tellen. We glippen al eens weg langs de zijkant om de diepte van een spooktrein in te schatten en permitteren ons een sprongetje tussen de attracties. Ik treuzel op de foor, vindt een gezelschap dat minder kermisminnend is. Daarom leg ik mijn bezoekjes het liefst alleen af. Dan kan ik bijpraten in de kassa of in een kraam polsen naar de stand van zaken. De kermishobbyisten die ik ken, zie ik zelden glunderend in een attractie enthousiast zwaaien. Ze doen dat eerder in stilte, genietend. Ik denk dat de leden van de Themepark Vision Club of Rollercoaster friends me een saaigroepslid vinden, mocht ik tot hun club toetreden. In het hoogseizoen zie ik veel foto's circuleren van kermismeetings. De deelnemers krijgen rondleidingen achter de schermen van grote attracties en mogen 's middags vragen afvuren op de kermisexploitanten. Ik besef wat ik mis maar vijftigplussers zijn op zo'n kermisfandagen op één hand te tellen. Wel veel enthousiastelingen, die zelfs met een braadworst in de Breakdance kruipen of selfies nemen in de Booster. En er zijn zowaar vrouwen bij de clubs. Het blijven witte raven, maar er is hoop.
Soort zoekt soort, denk je dan. Kermisjongen zoekt kermismeisje. Of fooraap zoekt andere fooraap. Niet blijkbaar. Ik schuimde daarnet ettelijke contactsites op het internet af en niet één profiel vermeldt bij de voorkeuren iets van kermis, volksvermaak of wat ook. Alleen op een Franse datingsite kan je corresponderen met een 59-jarige Française uit Parijs die zich fêteforaine noemt, maar verder geen verklaring geeft voor haar intrigerende roepnaam. Fêteforaine vermeldt als interesses: te ontdekken. Sinds ik een schat van een vrouw leerde kennen, zijn mijn kermisbezoeken met de helft (of meer) gehalveerd, maar ik blijf pogingen ondernemen om Hilde in te wijden in de poëzie en het plezier van de kermis. Dat lukt maar half (of minder).
Jonge kermishobbyisten als Fabian en Felix bespelen elk afzonderlijk de nieuwe media en zijn prominent aanwezig op YouTube met hun filmpjes. Fabian heeft zelfs zijn eigen sweaters met adres (kirmesfabian), Felix filmt met vaste hand vanuit de meest duizelingwekkende attracties. (kirmes-power) Fabian zet onder al zijn filmpjes een vette technodreun waar ik in geen tijd hoofdpijn van krijg, maar beide jongens wekken de interesse van de kermisexploitanten en ze hebben allebei - naast de sensatietuigen - oog voor de kleinere stielen. Dat siert hen. Je ziet hen via hun filmpjes ook opgroeien van tiener naar jongvolwassene. Het zouden broers van elkaar kunnen zijn: hun weinig hippe kapsels en nerdy zware bril verraden dat ze met andere dingen bezig zijn.
Maar zoals Felix & Fabian erg op elkaar gelijken, zo heb ik in Nederland een dubbelganger rondlopen. Fysiek zien we er behoorlijk anders uit, maar we zijn (bijna) leeftijdsgenoten en we geraken allebei niet uitverteld over de kermis. Lauran Wijffels. Ik mag hopen dat hij ooit een goede brandverzekering afsloot want Lauran heeft een archiefkamer vol met alles wat hij over het mooiste volksvermaak bij elkaar schreef, van een column in het Brabantse Dagblad tot het hobbyblad Euro Kermis Magazine. En zijn boeken zijn één voor één hebbedingen. Lauran kwam dan ook tien jaar eerder uit de kast met zijn hobby (in 1977) en hoewel we elkaar hooguit één keer in de twee jaar ontmoeten, blijven we plannen maken voor een gezamenlijk boek. Als dat er komt, zullen jonge wolven als Felix en Fabian ons wellicht uitlachen met onze gepensioneerde opvattingen over kermis. Gelukkig staat op kermishobbyisten geen leeftijd.
Maar misschien verloochen ik mezelf. Ik surf elke dag minstens 3 à 5 minuten naar de sites van kermisland.be, kermisvermaak.be, dekermis.be en themepark.nl. Samen toch gauw goed voor een kwartier vermaak. Ik zal dus wel een kermisfreak zijn. En een fooraap. Het zij zo.
-
* Zie 'Een Oude Liefde'
Fraai, maar nat uitzicht op Weert. Op 27 meter hoogte. Begin oktober 2007. Vanuit de 1001 Nacht.
Het vliegend tapijt leek defect, maar dat was slechts schijn. Ieder moment kon het in vrije val naar beneden glijden, zonder dat je er erg in had. Eén van de charmes van deze tijdloze klassieker.
De regendruppels vielen op de zonnebril van Ronny, mijn kermisreisgenoot. Hij genoot zichtbaar.
Ik had Ronny die namiddag al begeleid tot bij de gondel van enkele molens die mij wat te heftig leken.
"Vier trappen. Dan naar links. Opletten voor het paaltje. Nu rechtdoor. Korte trede. We zijn er."
Vandaar nam iemand van het personeel van de molen het over.
Ik riep nog "goede vlucht" en keek verder toe aan de zijlijn.
Ook blinde mensen hebben dingen om naar uit te kijken. Laat dat bij Ronny nu toch wel kermis zijn.
Ronny en ik kennen elkaar al jaren. Hij is opnameleider in geluidstudio Transkript in Mechelen. Daar worden boeken ingesproken voor blinden en slechtzienden. Vrijwilligers komen er één of twee uur per week romans of non-fictie inlezen die door Ronny vakkundig worden gemonteerd tot een geheel en daarna worden doorgestuurd naar de abonnees en geïnteresseerden van geluidsboeken. Vijftien jaar geleden vond ik de tijd om me daarvoor te engageren. En daar heb ik geen minuut spijt van gehad. Ik las ook enkele van mijn eigen boeken in, maar de kermisboeken bleven altijd op de plank liggen. Omdat ik de foute conclusie maakte dat blinden kermis niet interessant kunnen vinden en op zo'n foorplein alleen maar verloren lopen.
Weert was onze eerste actieve kermis samen. We waren al wel een paar keer terechtgekomen op de zomerkermis van Mechelen, omdat de studio zich daar niet ver vandaan bevindt, maar dat bleef beperkt tot kuieren en wafels en smoutebollen degusteren aan het gebakkraam Van Donghen van Fabienne & Philippe. Ronny merkte dat kermismensen het betuttelende toontje achterwege laten waar hij als blinde vaak mee wordt geconfronteerd. Hun nuchterheid, open mentaliteit en oprechte aandacht viel hem meteen op. Maar ik kon niet vermoeden dat Ronny dol was op sensatiemolens. Dat liet hij zich ontvallen toen ik hem na een opnamesessie naar huis bracht en in een halfweg opgebroken straat uit noodzaak honderden meters achteruit rijden moest. Iets waar ik een afkeer van heb. Voor ik aan het manoeuvre begon, riep ik op kermisachtige toon: "De rit is nog niet afgelopen… we gaan achterrrrruit!"
Daarop opperde Ronny: "Voor mij kan het niet snel genoeg gaan," en toen was de afspraak voor een volwaardig kermisbezoek meteen gemaakt.
Meestal komt Ronny dolenthousiast uit een attractie. Als het maar hoog gaat en een flinke snelheid haalt. Loopings schrikken hem niet af. Ik probeer vooraf de draaibeweging zo exact mogelijk te beschrijven. En dat is knap lastig. Want het valt moeilijk in te schatten wat hem minder bevalt. Wij keuren met onze eigen ogen de molen en hebben snel uitgemaakt of onze maag dit aankan. Attracties in het donker zijn altijd meer voor durvers geweest (en daarom vaak minder succesvol), omdat we graag weten wat ons te wachten staat. Voor Ronny bestaat er niets anders. Bruuske of onvoorspelbare bewegingen brengen zijn oriëntatie in de war en dat vermijdt hij liever. Ik kan me niet herinneren dat we samen in de Wilde Muis zaten. Na Weert volgden meer kermissen samen. Antwerpen uiteraard, Brussel maar ook Namen en Halle. Daar vervoegden Ben & Geert ons, twee slechtziende/blinde vrienden die liever zoveel mogelijk met beide voeten op de grond blijven. Els en Joris kwamen erbij. Ook helemaal in de ban van de kermis. Aan de hand van het geluid alleen wist Joris al voor welke attractie hij stond. En zelfs de geluidjes die een molen gebruikt staan op de harde schijf van zijn geheugen. Het auditieve is bij blinde mensen erg goed ontwikkeld en zij horen in de kakofonie die kermis toch is, heel andere dingen dan wij. Een ritje in de Polyp of de snelle rups maakte Els en Joris helemaal blij, maar de echte sensaties lieten ze links liggen. Ik begon te vermoeden dat Ronny een uitzondering was in het land der blinden. En vond het sneu dat hij altijd alleen in de Booster of Shot 'n' Drop-toren moest en zijn ritervaring met niemand delen kon. Zijn zoon ging wel eens mee en dan merkte ik dat het kermisbezoek net iets meer allure kreeg. Tot Esmeralda aan ons verscheen.
Esmeralda. Ze doet net hetzelfde als Ronny. Boeken opnemen voor blinden en slechtzienden, alleen voor een andere organisatie, Licht en Liefde. Esmeralda is ook slechtziend en ze werd daarom toegelaten tot de exclusieve club. De eerste kermis met Ronny en Esmeralda staat me helder voor de geest. Tongeren 2009. Het ging van de Catapult naar de High Energy booster. Tussendoor nog even in de Extreme van Dotremont (de XXL was nog niet in omloop). En dan weer van de High Energy terug naar de Catapult. Na elke rit vertoefden ze in een waas van euforie en gelukzaligheid waardoor ik zelf bijna in de verleiding kwam om mijn grenzen eindelijk weer te verleggen. De kramen gunden ze geen blik. Dat kon je hen niet kwalijk nemen.
Vanaf toen spraken we af om ieder jaar minstens een kermis uit te kiezen. Nooit op het drukste moment want dat is voor hen niet comfortabel omdat kermis op zich al een behoorlijk hindernissenparcours is. Als er dan nog te veel mensen elkaar verdringen tussen de attracties, krijgt zo'n feest iets claustrofobisch voor hen. Bovendien waarderen exploitanten het als je op rustige uren de kermis bezoekt met een gezelschap dat iets meer in- en uitstaptijd nodig heeft. Ze maken met veel plezier de ritten langer en zelfs opwindender, praten graag achteraf even met hen en zijn blij met hun enthousiaste commentaar.
Sinds enkele jaren hebben zowel Ronny en Esmeralda één favoriet op de kermis die letterlijk torenhoog boven alle andere attracties uitsteekt: de Turbine van Henry Heyblom. Alsof een gewone Booster niet extreem genoeg is. Bij de Turbine draait de gondel rond zijn as en in de hoogte overtreft hij elke andere sensatie. De Turbine bezoekt niet zoveel Belgische kermissen. Daarom gaat de reis richting Antwerpen en als het even kan richting Luik. We stipten alle drie een maandagnamiddag in oktober aan in onze agenda voor Luik kermis.
Ik rij doorgaans blindelings naar de Boulevard d'Avroy waar de kermis vijf tot zes weken tussen de bomen logeert, maar door het gezellige geklets en de hoopvolle verwachtingen op een geweldige kermisnamiddag nam ik een foute afrit en kwam in een soort achterbuurt van Luik terecht, waardoor ik mijn oriëntatie totaal kwijt was. Mijn gps liet me rondjes draaien en aan Esmeralda en Ronny vragen om mee uit te kijken naar het reuzenrad dat wel ergens boven de daken zou uitpriemen, vond ik op het randje van brutaal.
De namiddag diende zich niet al te best aan toen we met een flinke vertraging gelukkig snel een parkeerplaats gevonden had dicht bij de kermis en meteen richting XXL stapten. Een opwarmoefening. Geweldige attractie, maar voor Esmeralda en Ronny wat braafjes. Al wimpelden ze de uitnodiging van Jacky Dotremont om er een tweede keer in te gaan niet af. Het eerste gulle gebaar van die middag.
Ronny en Esmeralda hadden me op voorhand gewaarschuwd. 'Bij de Turbine bestellen we ieder een tienrittenkaart." Daarmee was het budget voor het avondmaal helemaal opgesoupeerd, vermoedde ik. Maar dat was buiten de patron van de zaak gerekend. Henry Heyblom wimpelde hun financiële aanbod af.
"Gilt een bieke en glimloacht na de menschen als ge benejen zijt, da is de beste reklam." zei hij in sappig Brussels en liet meteen aan de helpers van de Turbine verstaan dat Ronny & Esmeralda een voorkeursbehandeling kregen. Ik werd meteen 2 gsm's en portefeuilles rijker én aan mijn lot overgelaten. Het voorstel om mee te reizen wimpelde ik beleefd doch vriendelijk af.
En daar vloog ons koninklijk kermispaar de lucht in, met de nodige aanbevelingen van Henry.
"Allez allez, grande sensation. Voyez comment ils s'amusent."
Na iedere rit, die volgens mij al een meer dan abnormale lengte had, vroeg hij keer op keer.
"Et Ronny et Esmeralda, on continue?"
Ik kon net zo goed een uur verdwijnen in de dichtstbijzijnde dvd-winkel, ze zouden het niet in de gaten krijgen.
Henry amuseerde zich evenzeer. Hij was blij met zijn twee mascottes die met stralende glimlach en opgestoken duimen voorbij suisden en verbaasd reageerden op zijn olijke commentaar vanuit de kassa.
"Toujours plus haut avec la Turbine. Restez jeune comme Esmeralda et Ronny."
Na vijf ritten dacht ik dat Henry er wel genoeg van had. Maar nee.
"On fait le plein et on recommence!"
En daar gingen we voor nog enkele kilometers.
Als er een Turbine bestond die hen terug naar huis kon brengen, had ik de terugreis in mijn eentje mogen aanvatten.
Na de rittenmarathon konden Esmeralda en Ronny Henry niet genoeg bedanken. Daarna werden ze getrakteerd op wafels bij Jean Vandervaeren met fijne kermisanekdotes van Jo en Jany bovenop en gingen ze nog eens voor acht gratis ritten in de Polyp. Daardoor bleef er ruim budget over voor een driegangenmenu in een volks restaurant, waar Ronny en Esmeralda de onvergetelijke namiddag herbeleefden.
"Als we konden zien hoe de Turbine er écht uit ziet, we zouden er misschien niet instappen. In zo'n toestel lijken we controle over alles te hebben. Alsof we aan het stuur van een vliegtuig zitten. Wij blinden krijgen snel te horen dat we in alles voorzichtig moeten zijn. We zouden kunnen struikelen of ergens tegenaan lopen. Niet zo in een kermismolen. Dat geeft ons een vrij gevoel. Niemand kan ons tegenhouden. En vooral niet vergeten: wij kunnen nooit een rijbewijs halen. Maar deze middag voelden we ons King & Queen of the Road."
"Ik denk dat ik de Turbine nog zie," zei Ronny bloedserieus toen we uit de stad Luik wegreden.
"Waar dan?" vroeg ik verbaasd. In de verte zag ik inderdaad de laatste lichtjes van de kermis vervagen voor we de tunnel indoken.
"In mijn dromen vannacht."
Wat had ik te doen met de exploitanten in het weekend van Palmzondag in 2015. Stormweer dat alle lentegevoel meteen onderuit haalde. Een periode met veel voorjaarskermissen in België. Van de Halfvastenfoor in Gent tot de beroemde en altijd zeer uitnodigende Palmenmarkt in Geel. De kermis van Moeskroen werd op hetzelfde moment geteisterd door moessonregens. Ook de opening van de carnavalsfoor in Aalst, die in 2016 erg vroeg van start ging draaide uit op een ramp. De aanloop naar dat laatste weekend van januari was het droog en zacht en het leek alsof de winter een jaar oversloeg. Zodra de kermis begon, haalden plensbuien alle pret onderuit. Meer nog: het carnavalsweekend zelf, werd de ene stoet na de andere afgelast. Niemand maakt zich de bedenking dat de kermis daar flink de dupe van is. Het moet frustrerend zijn: een week lang opbouwen in de zon en dan lijdzaam toekijken hoe het weer kantelt zodra er geld verdiend moet worden en al dat opbouwen en opblinken beloond mag worden. Dat maakt kermis tot risky business. Er zou een tegemoetkoming moeten zijn van gemeentebesturen als het weer een spelbreker is. Ik blijf zelfs bij regenweer een kermisbezoek aanprijzen met als argumentatie dat de mens waterdicht geboren is (breng daar maar eens iets tegen in) en dat veel attracties zelfs de natste jas in drie minuten droogzwieren. Maar als ik eerlijk ben tegenover mezelf heb ik toch al ettelijke kermisuitstapjes afgeblazen omdat het weer bedenkelijk was. Iedereen weet onderhand dat elk seizoen in België zijn identiteitscrisis heeft. 16 graden tijdens de kerstdagen van 2015 heeft charme, maar het klopt gewoonweg niet. Als het pijpenstelen regent in mei, denk ik niet aan het communiefeest dat partytenten mag laten aanrukken om alles droog te houden. Of aan de festivalweide die in geen tijd een modderpoel wordt. Nee, ik denk aan de kermissen die het zonder volk moeten stellen.
Toch stel ik me de vraag waarom de kermis niet meer voorbereid is op die fikse regenbuien. Iedereen vlucht weg richting botsauto’s of lunapark. Of erger: richting het dichtstbijzijnde café. Of in het ergste geval: richting huis. Foto's uit de jaren 50 en 60 en zelfs nog jaren 70 bewijzen het: je had vroeger veel meer schuilplaatsen op de kermis.
De rupsmolens boden een veilig onderdak. Net als andere draaizaken, zoals de swingmill, de matterhorn. De kartingbaan en de autoscooter waren uiteraard overdekt. Natuurlijk waren dat geen attracties die in de hoogte werkten, zoals het merendeel nu. En er waren veel meer kijkbarakken. De bokskampioenen, de vrouw met baard of de steile wand verwelkomden wat graag extra bezoekers tijdens een plensbui. De fabrikanten van waterdichte zeilen of bachen deden gouden zaken. De molens in openlucht namen bovendien hun voorzorgen: elke gondel van de Calypso en Paratrooper had een vast afdakje. Ook de Hully Gully kon bij regenweer een beschermend zeildak aanbouwen. Af en toe zaten er zelfs dakjes op de gondels van de Polyp. Het zag er knullig uit, maar je zat tenminste droog. In de Enterprise lag je languit en beschermd in je overdekte cabine. De Bidule, kenmerkend voor zijn imposante koepel, koos vanaf eind jaren zeventig meer en meer voor een half open model. Wie net van de kapper kwam, stapte beter niet in de attracties die de jaren 80 en 90 kenmerkten: één rit in de Breakdance, Superbowl of Take Off was goed voor een nieuwe wetlook. De Canyon Raft - de wiebelende boomstam - van Dotremont zag ik uitzonderlijk wel eens draaien met een zeil erboven en de mooie Duitse Happy Traveller moet veruit de enige Breakdance zijn met uitwaaiende dakjes. De succesmolens van de jaren 80 en 90 bleven wel veel zorg besteden aan het design van de gondel. De ronde vormen van de Flipper-gondel waren in niets te vergelijken met de meer geblokte contouren van de Breakdance-gondel. Maar het bleven keer op keer afgesloten capsules, die bescherming boden aan regenspatten en windvlagen. In de rappe rups (bij ons bekend als bidule of muziekexpress) was je zelfs bijna beter af dan in je salonzetel. Gelukkig zijn er nog heel wat exemplaren in omloop. De gondels zijn met zacht leer bekleed en bieden ruime plaats voor je benen. Marc Coucke kan er met een laptop op de knieën zijn dossiers afwerken en de beste deals afsluiten. Hij heeft zelfs extra ruimte voor een champagnekoeler op standaard als de deal beklonken is. Het contrast met het nijpend gebrek aan comfort in de nieuw ontworpen attracties kan niet groter. Lederen bekleding in attracties is nauwelijks nog denkbaar. Het stevige en veel kleurrijk pvc van nu kan tegen weer en wind. Geen luie lighouding meer. Je zit kaarsrecht in een gondel en de bewegingsvrijheid is nul. De houding die je aanneemt voor de beugel automatisch sluit, is de houding waarin je de hele rit beleeft. Het zegt genoeg over de G-krachten van de huidige generatie sensatiemolens die alsmaar worden aangescherpt. Of het nu de XXL is of Booster, je ziet gekneld in een wafelijzer. En het voelt niet eens onprettig aan. Misschien is het zelfs beter voor je rug. De wiebelende benen van de passagier lijken wel standaard geworden. De voyeur op de kermis krijgt waar voor zijn geld. Hij ziet veel meer blote benen dan vroeger. De modeconsulent ergert zich mateloos aan witte tennissokken op een foute middellange broek. Volgens kenners is die basic gondel het grote succes van de Boosters, Shot 'n' Drop-torens en XXL-varianten. Je vliegt door het luchtruim en je ziet amper dat je een zit- en rugvlak hebt. Je beweegt van links naar rechts in het niets. Daar kicken jonge mensen blijkbaar op. Maar bij vriestemperaturen en regenvlagen kunnen ze beter hun voorzorgen nemen. Noorse sokken en velours broeken zijn hopeloos uit de mode hoewel ik ze nog altijd draag, maar een fluo skipak met moonboots biedt bescherming. De XXL lijkt zelfs een beetje op een skilift. Ik ben benieuwd of er ooit in de toekomst nog nieuwe attracties ontworpen worden waarbij de passagier toch weer iets meer bewegingsruimte krijgt. Ik komt wellicht uit een verwende kermisgeneratie.
Ik weet het. Je had meer verwacht van een stukje met als titel 'bloot op de foor' dan een opsomming van attracties die al of niet overdekt zijn. Het lijkt alsof ik je naar binnen lokte voor een erotisch spektakel dat 'verboden onder 18 jaar' afficheerde maar uiteindelijk niets toonde. In de jaren zeventig, begin jaren tachtig kwam er meer erotiek in beeld op de foor. Elke achterwand van een grote molen had - je moest wel goed kijken - minstens één verborgen verleider. Zelfs op de Polyp stond een zeemeerminnetje in monokini. De kermisfaçades zijn veel zediger geworden. Er waren bovendien de levende lijven: de blote torso's van de catchers in de boksbarak, de 3 borsten van Sexy Annie in het kijkspektakel. Niets van dit alles meer.
Alleen het draaiend huis Mad House zorgde niet zo lang geleden ongewild voor erotisch spektakel op Brussel kermis net voor sluitingstijd. Een koppel kocht een duoticket en nam dat erg letterlijk. De donkere gang met stroboscoop effecten leek hen het ideale decor voor een stomende en exclusieve vrijpartij. Zodra de laatste klanten verdwenen waren, gingen ze breeduit op de vloer liggen en maakten van het Mad House hun Love Loft. Het gekronkel in het donker was duidelijk te zien op het kleine zwartwit tv-toestel in de kassa dat diende ter controle, mocht er een defect zijn, maar ook om voorbijgangers nieuwsgierig te maken. Na een drietal minuten nam de lieve lust af, fatsoeneerde het koppel zich en kwam langs de achterzijde naar buiten alsof er totaal niets aan de hand was. Ze schrokken van de vele potentiële klanten die in de late uren samentroepten voor de kassa van de Mad House.
Daar kunnen die wiebelende blote benen in de Booster niet tegenop.
Toen ik in 1986 in functie van mijn eerste kermisboek "Foorwaarts" een vrijgeleide kreeg om kermisbouwer Huss in Bremen te bezoeken, voelde ik me als een ontdekkingsreiziger die werd toegelaten tot de heilige tempel waar niemand anders binnen mocht. Huss was op dat moment dé topspeler in de kermisbranche en bracht de ene succesmolen na de andere uit. Anno 2016 is dat heel anders. KMG en Mondial zijn nu de grote jongens en Huss ontwikkelt nog weinig nieuwe molens. Bovendien vindt Huss de kermis al jaren geen interessante afzetmarkt meer. Ze richten zich uitsluitend op pretparken. We werden precies dertig jaar geleden ontvangen door Herr Michael Pledl. Hij zag eruit als de jongere broer van James Last en een recente foto bevestigt die gelijkenis, ook al scheerde hij zijn snor in de loop der jaren af. Herr Pledl is blijven meedraaien in de amusementsbranche en is zelfs sinds 2012 directeur van Dynamic Attractions, maar een beetje opzoekwerk maakt duidelijk dat in zijn huidige bedrijf vooral dark rides voor pretparken worden ontwikkeld. Ik weet nog goed hoe Herr Pledl met enige geheimzinnigheid in de stem en dichtgeknepen ogen orakelde: "Huss kan en gaat nog tientallen draaiprincipes ontwikkelen in de toekomst, maar we gaan niet overhaast te werk. Meestal wordt een attractie afgeleid van een andere."
Zelfs een kermisleek kan zien dat de Breakdance model stond voor de Shake (hoewel niet ontwikkeld door Huss). Maar Herr Pledl kan niet ontkennen dat de talloze draaiprincipes anno 2016 uitgeput lijken. Er zijn ondertussen hopeloos veel variaties van de schotel en het lepeltje (zeg maar Frisbee/Extreme/XXL) en we schommelen er tegenwoordig erg veel op los. De vernieuwing zit niet meer in hoe we zwieren of zwaaien, het draait 'em vooral om de hoogte. Wat was ik blij met de komst van de Air Maxx, nog eens een onvervalste draaizaak.
Ik blijf altijd op zoek naar originele ronddraaiprincipes. Liefst ingekleed in een mooi decor, met een mooie achterwand. Het magazine "Kirmes & Parkrevue" bracht ooit naar aanleiding van het honderdste nummer een speciale prachtige uitgave met al die fraaie ongewone molens uit de jaren 50 en 60. Het brengt aan het licht dat zelfs Huss geregeld recycleerde. De Breakdance was een reïncarnatie van de Calypso en zelfs de zo innoverende Enterprise bestond in een vorig leven onder andere namen, van Zyklon tot Thunderbirds. Als er ooit bij mij brand uitbreekt, red ik die exclusieve "Kirmes & Park" bijlage als één van de eerste dingen uit de vlammen. Niet alle draaimolens worden een doorslaand succes. Soms komen van een prototype uiteindelijk maar één of twee modellen in roulatie. Huss zag eind jaren 70 de best imposante Tri Star floppen (een voorloper van de Condor en een afgeleide van de Enterprise). Herinner ook de Speedy, de Vortex, de Flying Circus en de Swinger van Mondial (die als Air Maxx en Fighter op de kermissen kwam). Allemaal werden ze hooguit enkele jaren op de pleinen gesignaleerd, maar maakten ze voldoende indruk om voor altijd herinnerd te worden. Want wil het toeval: vaak zijn het net die molens waar ik speciaal voor naar een kermis afreisde. Ongeacht de afstand. Vergelijk het met een grote winkelstraat. Alle beroemde kledingketens doemen tegenwoordig overal op en elk shoppingcenter lijkt daardoor identiek. Maar als er enkele exclusieve boetieks een plek krijgen, wordt het voor die shopaholic een stuk interessanter. Die winkels zullen meer moeite hebben om te overleven en wellicht een kleiner publiek aanspreken, maar ze geven couleur locale aan de buurt. Zo is dat ook met kermis. Kraampjes en kinderzaken maken zeker het verschil. De kermis van Brussel ziet er in het kleine vermaak behoorlijk anders uit dan Antwerpen, maar het grootvermaak is vaak zo goed als identiek. Die ene grote, aparte draaizaak kan dan het verschil maken.
Wat me het meest fascineert, zijn kermisexploitanten die in het verleden een eigen, originele attractie ontwierpen en hun wilde dromen ten uitvoer brachten. Zelf plannen tekenden en berekenden. En daarvoor een al even avontuurlijke fabrikant onder de arm namen. Het had iets van een uitvinding. Reken maar dat wie zo'n hoogst persoonlijke attractie in elkaar knutselde, door zijn omgeving in de aanloopfase voor fantast werd versleten. Tot de molen daadwerkelijk uit de hangar rolde. Telkens Jany De Vries het verhaal van zijn eigen gemaakte Hully Gully in de jaren zestig vertelt, glundert hij.
Natuurlijk bestond dat prototype al, maar om puur op het uitzicht een eigen Hully Gully te ontwikkelen, moet je durf en technisch vernuft hebben. In Frankrijk was er André Chéreau, die met zijn broer Jean, reclamevoertuigen maakte vanaf 1945. Al snel werd hij opgemerkt door grote circussen die bij hem paradewagens bestelden. En zo kwam hij op het idee om kermisattracties te gaan bouwen samen met echtgenote Madeleine. Bestaande modellen, maar met een heel eigen, gestileerde vormgeving. Een gewone snelheidsmolen kreeg meer karakter als Goufre de L'Amour of de Cosmos 2000. Hij besteedde veel aandacht aan de gondels en de decors. Zijn fabriek in Angers maakte overwegend bidules, paratroopers en grote vliegtuigmolens voor Frankrijk, maar ook voor België. Angers had toen al een reputatie van een kermisstad. Met de houten carrousels van Gustave Bayole vanaf 1887 en later met Henri De Vos die in de jaren 30 de eerste autoscooters en bootjesmolens ontwikkelde. De vader van De Vos had een kermisbedrijf in Gent en daar had hij de stiel geleerd. In de hoogdagen werkten er 200 mensen in het fabriek van André Chéreau en werd er bijna iedere week een nieuwe molen afgewerkt. In 1965 werd de concurrentie bikkelhard en ging zijn onderneming failliet. Eén van de nooit gerealiseerde ontwerpen van Chéreau kwam alsnog in 1969 op de Franse kermis als Les Shadocks. Een soort spinachtige Paratrooper, waar je met enige verbeelding een wat grotere Air Maxx/Jumper van vandaag in kan zien. De Shadocks was in die dagen een populaire animatiereeks op de Franse televisie wat de vreemde naam verklaart. Er circuleert op het internet een foto van de hoogst unieke Shadocks op de kermis van Nancy. Van de exploitant Roger Rouvellat is verder elk spoor zoek.
In 1980 kondigde de grote kermis van Hamburg de komst van een nieuwe snelheidsmolen aan, de Kosmos. De fabrikant, Friedrich Kocks had net indruk gemaakt met het grootste reuzenrad te bouwen, het Steiger Riesenrad en het hoogst originele concept van de zwiermolen had alles om een succes te worden. Maar de TÜV - de keuringscommissie voor alle kermistoestellen - vond de middenbouw niet stabiel genoeg en weigerde een vergunning af te leveren. Toch bestaat er een foto waar de Kosmos met achterwand opgebouwd staat op de kermis van Hamburg. Of hij daar ooit daadwerkelijk rondjes draaide, is niet bekend. Ik zou er blindelings ingestapt zijn, TÜV-keuring of niet. Uiteindelijk kwam de Kosmos in het Serengeti Park in Hodenhagen terecht, een safari- en dierenpark. Het ruimtevaartthema - toen zo populair op de kermis - misstond daar geen klein beetje. De molen bleek robuust en veilig genoeg en bleef in het park draaien tot 1995. Toen werd hij tot schroot herleid. Een molen die ik wel met eigen ogen kon keuren maar domweg vergat uit te testen, was de Moonraker.* Hij was toen al enkele jaren een habitué van de kermis van Düren, maar dat kon ik niet weten toen ik in 1986 mijn eerste Duitse kermissen verkende. Het volgende jaar bleek hij verdwenen. De Moonraker was uitgetekend door een exploitant uit Düren zelf, Rolf Giebel. Hij wou ermee uitpakken als nieuwigheid in 1981 maar door een staking van de Italiaanse douanebeambten mocht zijn bestelde attractie de grens niet over. De première werd uitgesteld tot 1982. Giebel had ze laten ontwikkelen door Cosmont, een Italiaans kermisbedrijf opererend vanuit de kleine gemeente Bibbiano. Sinds 1970 specialiseert Cosmont zich vooral in Matterhorns, Autoscooters, Tagadas en glijbanen maar begin jaren 80 wilden ze mee de droom van Herr Giebel verwezenlijken. Het lijkt alsof de Moonraker in James Bond-decor met bolachtige gondels die naar binnen en buiten geschoten werden nooit verder geraakte dan de kermis in Düren, want op geen enkele Duitse attractielijst van die jaren vond ik hem terug. In 1987 zag een Zwitserse exploitant er heil in, enkele jaren later verdween hij naar Frankrijk. Jammer genoeg kwam ik de Moonraker daar nooit op het spoor. Er waren ook enkele bevlogen Belgische exploitanten die zelf een attractie bouwden. Zo herinner ik me de Alien, een Disco Round variante uit '87 van Bodet en een molen die nog altijd rondtoert: de Popcorn Party van de familie Derieuw, een eenmalige Breakdance variant, die in 1995 met kinderziektes werd opgestart, maar die ondertussen een prachtige carrière van twintig jaar heeft en er nog onberispelijk uitziet.
Het is 25 januari als ik dit stukje schrijf. 2 dagen later kijk ik toevallig wat aandachtiger naar de foto die op de kermiskalender "Roulez Roulez" zijn plaats kreeg op 27 januari. Een retrobeeld van de Oktoberfeesten in Wieze bij Aalst in de typische Kodak-kleuren van toen. De fotograaf kijkt tussen de bomen door naar het kermisplein, dat bevolkt wordt door horden keurige mensen. Bijna iedereen loopt in een donker pak. Heren en jongens. Met das. Dames en meisjes in zedige, soms witte jurken. Het staat in fel contrast met de blije kleuren van de kermis. Wellicht is het zondag. Iedereen lijkt recht uit de kerk gelopen, het kermisterrein op. Links de galopant, rechts een grote vliegtuigmolen. Daarachter een kop van jut en een middelgroot reuzenrad. Achter de houten carrousel de imposante gevel van een autoscooter. Het jaar valt moeilijk te achterhalen, maar de felle jaren zeventig-kleuren zijn nog nergens zichtbaar. Ik schat 1968 of 1969. Het kan ook vroeger zijn. Centraal in de verte - bijna vergeeld op de foto - een paratrooper met hangende gondels, die sprekend gelijkt op een model dat André Chéreau ooit ontwierp als de Coroll'Air. Nooit gezien als jongen op één van de kermissen die we met ons gezin wel eens bezochten - Antwerpen, Tienen, Brussel, Namen - maar met wat verbeelding lijkt de molen zelfs op de Kosmos, die pas in 1980 heel even op de Duitse kermis te zien was.
Dankzij deze vondst is de tot voor kort mij onbekende André Chéreau vanaf nu een kermisheld. Ik vergeet zijn naam nooit meer. André Cheréau. Een uitvinder. Een kunstenaar. Het zoveelste bewijs dat we ons kermisverleden en -patrimonium moeten blijven uitvlooien, verfijnen en vooral levend houden.
-
* Niet te verwarren met de Moonraker die eerder als Galactica rondreisde en na een Duitse carrière op de Franse kermissen belandde.
Vroeg of laat is het een quizvraag waarmee je een winkelwagentje vol supermarktgoederen kan winnen of waar de slimste mens van de wereld zijn voordeel mee doet, dus je kan dit maar beter onthouden: film werd uitgevonden in 1895 door de gebroeders Louis & Auguste Lumière. En als ze je vragen waar film voor het eerst werd vertoond, is de officiële versie in het Salon Indien du Grand Café aan de Boulevard des Capucines in Parijs (op 28 december 1995) maar dat mag worden aangevochten. Je kan ook gewoon antwoorden: op de kermis. Het staat natuurlijk chiquer dat enkele notabelen de bevoorrechten waren om voor het eerst kennis te maken met het bewegend beeld, maar in feite zag de elite weinig heil in dit speeltje. Dus was film heel gauw gedoemd om als een rariteitenkabinet zijn eigen leven te leiden op de kermissen. Het werd uitgetest op een onbevangen publiek dat gillend wegrende als een trein op hen af kwam in beeld. Film werd nog helemaal niet als kunst beschouwd en ook Georges Méliès die als goochelaar meteen gefascineerd raakte door film, kon het tij niet doen keren door er magie en fantasie aan toe te voegen. Film en kermis waren opium voor het volk. Daar hield de high society, het kruim van het volk, de elite van de massa zich (nog) niet mee bezig. Wil het toeval dat kermis en film misschien wel mijn twee grootste passies zijn én blijven.
Kermis speelt zelden een belangrijke rol in film. Het is hooguit een sfeervol decor dat een korte scène verdraagt. Audrey Tautou komt even op de Foire du Thrône in Parijs terecht op de Train Fantôme in de populaire tragikomedie "Amelié Poulain", waar ze in het spookhuis wordt belaagd door een jongen op wie ze een oogje heeft. Je ziet de Topspin een rondje draaien, maar verder wordt ons amper een blik op het gigantische plein gegund. In het Belgische drama "Le Gamin Au Vélo" komen de hoofdrolspelers op de Polyp van de kermis in Luik terecht. Een flits, meer niet. In "The Truth About Charlie", een vreselijk mislukte remake uit 2002 met Mark Wahlberg van de verrukkelijke jaren 60-thriller met Audrey Hepburn en Cary Grant "Charade", speelt een praatscene zich af in een gondel van het witte reuzenrad van Parijs dat ondertussen eigendom is van René Bufkens. Jean-Claude Vandamme, beroemde Belg in Hollywood, komt in "Double Team" op een kermis terecht. Hij holt, springt, rent en glijdt tussen enkele attracties door, zoals een wipje en een Bayern Rutsche. De montage moet camoufleren dat de kermis in elkaar werd geknutseld en geen deel uitmaakt van een groter geheel. De kraampjes waar de belangrijkste gevechtscène zich afspeelt zijn overduidelijk in een studio nagebouwd. In "The Pink Panthers Strikes Again" ontsnapt Inspector Clouseau - komiek Peter Sellers - vakkundig aan een horde huurmoordenaars op het Oktoberfeest in München. Sellers passeert de Calypso, de Paratrooper en het reuzenrad. Ook de typische toegangspoort van het Oktoberfest komt kort in beeld. De langste scene speelt zich af in een biertent en zelfs in de toiletten op het feestterrein. Wellicht zette Sellers geen voet op de Theresienwiese in München, maar de montage van beelden doet je dat wel geloven.
In klassiekers als "East of Eden" en "Carrousel" hadden ze genoeg budget om een hele kermis op te bouwen voor enkele draaidagen. Maar dat waren de jaren vijftig: cinema beleefde haar hoogdagen en decors voelden altijd wat fake aan. Het bleef een droomfabriek. Zelden komt de kermis in Amerikaanse cinema op een authentieke of realistische manier in beeld. In "Grease" herleven de jaren vijftig met verve. De kermisscène aan het einde is uitermate goed gedaan. Er werd een indrukwekkende collectie draaimolens - allemaal voorlopers van wat nu op de pleinen te zien is - neergepoot op een verdord grasveld en de camera glijdt, suist en vliegt over het terrein, waardoor alle draaibewegingen extra dynamiek krijgen. De superhit uit de film "You're the one that I want" speelt zich grotendeels af op een cakewalk en je moet al goed kijken om te zien dat daar plots wordt overgeschakeld naar studiodecors.
De jaren vijftig film waar kermis optimaal benut wordt, heet "Strangers On A Train". Aanvankelijk lijkt de kermis enkel een fraai verlichte skyline bij nacht en is het kermisplein de (niet zo) stille getuige van de moord die regisseur Alfred Hitchcock laat gebeuren in een love tunnel en die - typisch Hitchcock - grotendeels buiten beeld blijft. Hitchcock werkt daarbij op een vernuftige manier met het kermisorgel dat uitsterft. Eén uur lang lijkt het alsof de rol van de kermis is uitgespeeld tot de finale waarin de hoofdrolspelers terugkeren naar de plaats van de misdaad. Hitchcock laat de ontknoping afspelen op zo'n statige paardencarrousel en doet fenomenale dingen met die Merry-Go-Round. Wellicht was Charles Chaplin de eerste die aantoonde dat kermis in speelfilms voor geweldige effecten kon zorgen. In "The Circus" uit 1928 vlucht hij samen met een zakkenroller voor de politie in een funhouse, waarbij de lachspiegels voor de nodige verwarring zorgen. Maar de mooiste grap gebeurt buiten, waarbij hij zich tussen bewegende poppen mengt. Met perfecte getimede bewegingen misleidt hij de agenten en troeft hij de zakkenroller af. Geweldig visuele grap. Ik moet er keer op keer aan denken als ik bij een ouderwetse spooktrein een pop, waarvan de mechaniek het stilaan laat afweten, zie op en neer gaan.
Hoe kort ook kermis in beeld komt, de details moeten kloppen. In een Vlaamse film die zich in de jaren zestig afspeelt, zag ik in een flits een Wellenflug opduiken (wellicht opgenomen in een pretpark). De regisseur kon allicht niet weten dat de Wellenflug een gemoderniseerde versie van de ouderwetse zwiermolen is die pas werd ontwikkeld in 1972 en één jaar later op het kermisplein verscheen. Maar de rekwisiteur ging hier wel in de fout. Hij had zich bij een film die een retro tijdsbeeld schetst, beter moeten documenteren. Wellicht ergeren alleen kermisfans zich aan zo'n slordigheid. Die nep Venetiaanse carrousels (nota bene niet eens gemaakt uit hout, maar uit pvc en polyester) duiken geregeld op in tv-reeksen en zelfs prestigieuze films die zich afspelen in de jaren 50, gelukkig meestal wazig in de achtergrond. Ook met de lichtjes van de kermis steekt het niet zo nauw. Gloeilampen of plastic lampjes: niemand stoort zich aan zo'n detail. Ik wel. Dominique Deruddere had dat wel goed begrepen, toen hij in zijn debuut "Crazy Love" een inwijdingsritueel liet gebeuren op een rupsmolen. Zijn kermisdecor is redelijk beperkt, maar hij behelpt zich met fonkelende lichtjes tussen de bomen en typische kermisgeluiden, zoals de sirene van de rups. Hij neemt zijn camera mee op de ronddraaiende attractie en onder het zeildoek van de rups. Prachtige vondst. Kermis blijft in die scène subliem tot de verbeelding spreken.
Ik heb een voorliefde voor Franse komische films. In "Alexandre Le Bienheureux" uit 1968 met Philippe Noiret komt een charmante dorpskermis in beeld waarbij de kindervreugde op de draaimolen mooi tot uiting komt. Tien jaar eerder schitterde Louis de Funès in een zalige plattelandsklucht "Ni Vu, Ni Connu". De finale speelt zich ruim tien minuten lang af op la ducasse, Franse roepnaam voor een jaarlijks weerkerend dorpsfeest mét kermis. Voor de populairste Franse komiek was deze vaudeville uit 58 één van zijn eerste grote rollen. De Funès stuurt de plaatselijke kermiskoers in de war en tolt daarna rond op een houten draaimolen terwijl hij iedereen plaagt. Ook daar druipt het kermisplezier ervan af. De regisseur van "Alexandre Le Bienheureux" en "Ni Vu, Ni Connu" was één en dezelfde: Yves Robert. Een man van het volk, die in de jaren dertig de stiel leerde in het cabaret en… op de kermis. De liefde voor het volksvermaak bleef hij trouw in zijn films.
Eén Frans komisch meesterwerk draait helemaal rond de komst van de bescheiden kermis: "Jour de Fête" van Jacques Tati uit 1949. Tati verzint de meeste grappen rond zijn personage van de vindingrijke postbode maar kijkt met verwondering, poëzie en humor naar de opbouw van de draaimolen en de reizende cinema op het plein die hem op nieuwe ideeën brengt om de post te bezorgen. De film kwam in zwart wit in de bioscoop, maar werd gelijktijdig ook in kleur gedraaid, op een weinig bekend procédé Thomsoncolor. Er was helaas geen budget meer beschikbaar om de kleurenversie in de bioscoop te lanceren, tot grote teleurstelling van Tati. Zijn dochter, Sophie Tatischeff slaagde er in 1995 alsnog in de kleurenversie in de bioscoop te krijgen. Het beeld van de houten paarden die vanuit de laadcamion kijken naar een kleine jongen die in blijde verwachting achter hen aan huppelt, vat voor mij alles van het kermisgevoel samen. Precies daarom herhaalt Tati die visuele vondst nog eens aan het eind van zijn film.
Ook in mijn lievelingsfilm aller tijden komt kermis voor. Hoewel: eerder een pretpark. De Prater in Wenen, zwaar gehavend door de tweede wereld oorlog maar toch in wederopbouw, is de plaats van afspraak voor Joseph Cotten en Orson Welles in "The Third Man", een magistrale thriller gedraaid in hetzelfde jaar als "Jour de Fête", 1949. De heren hebben afspraak aan de voet van het reuzenrad op neutraal terrein, want Cotten weet te veel van de wanpraktijken van Welles en voelt zich niet langer veilig. Cotten wacht hem op bij een Kettenflieger, in de achtergrond zie je schommels en een Rodelbahn. Ze stappen in een cabine. Het dreigende geraamte van het reuzenrad wordt ten volle benut, zeker als Welles suggereert dat hij Cotten makkelijk uit het rad kan duwen. De scene duurt hooguit vijf minuten maar is ronduit memorabel, door de akelige dialogen en gebalde oneliner waarmee Welles afscheid neemt. Toen ik Wenen jaren geleden bezocht, vooral om de locaties van mijn lievelingsfilm te traceren (je kan in Wenen ook een 'Third Man'-wandeltocht meemaken die je zelfs tot in de riolen van de stad brengt), hoopte ik in de gondel van het rad waarin de beroemde scene werd gefilmd, rondjes te kunnen draaien. Dat werd een desillusie: de gondel werd helemaal nagebouwd in studio. In de James Bondfilm "The Living Daylights" amuseert Timothy Dalton zich kostelijk met zijn nieuwe verovering Kara in de Prater anno 1987. Je ziet er de Hully Gully en Enterprise rondjes draaien, 007 kiest liever voor de Polyp en natuurlijk het reuzenrad, waarin hij zelfs het licht in de gondel uitdoet. Iemand vraagt 'Balloon mein Herr?' en dat is een rechtstreekse verwijzing naar "The Third Man" waar dat korte zinnetje in een even surrealistische als komische scene tot drie keer gehoord wordt.
Maar de mooiste kermisscene komt uit een recentere film. "Big". 1989. De twaalfjarige Josh wil dolgraag in een loopingattractie op de grote kermis, maar blijkt te klein en wordt geweigerd op de molen. Dan gaat hij maar raad vragen aan Zoltar, een magiër, even verderop in een glazen kast. Een muntstukje en de wens ik wou dat ik groot was en de volgende dag is Josh Tom Hanks, die toen al 31 jaar was, maar prachtig gestalte geeft aan de tiener in het lichaam van een volwassene. Als de nu grote Josh beseft wat hij heeft aangericht, fietst hij tegen hoge snelheid naar het kermisterrein, maar alle attracties zijn verdwenen. Hij moet op zoek naar de automaat Zoltar om zijn wens ongedaan te maken. De film staat al jaren op mijn netvlies gebrand, maar vooral het moment waarop de ogen van Zoltar oplichten en het onderste deel van zijn mond op en neer gaat, blijft magisch. Ik denk er niet alleen zo over, want in 2008 bouwde ene Roger Hess deze toekomstvoorspeller tot in de kleinste details na. Zoltar is ondertussen gesignaleerd op de pier van Brighton in een amusementshall. En in Sea Point Park in New York. Zoltar is reislustig. Er zijn T-shirts in omloop met zijn beeltenis en zijn hoofd doet zelfs dienst als koffiemok. Zoltar is na al die jaren van illusie werkelijkheid geworden.
Als ik de Zoltar automaat ooit tegenkom, weet ik nu al wat mijn wens zal zijn.
Mensen vragen me geregeld waar ze de beste smoutebollen kunnen krijgen. En wat als ik daar nu eens geen antwoord op weet? Op een dorpskermis wijst de keuze zichzelf uit, op een grote kermis is de concurrentie bikkelhard. Je komt gauw aan 8 à 10 gebakkramen. Ik kan me het jaar van de novemberkermis in Lier herinneren toen er werken waren op de Grote Markt en alle gebakkramen rakelings naast elkaar stonden opgesteld. Uit pure gêne durfde ik toen nergens mijn portie smoutebollen te bestellen. Ik zou wat graag overgaan tot een vergelijkende studie van de smoutebol op elke kermis, maar dan kan ik beter vooraf een maagring laten plaatsen. En het is vooralsnog niet mogelijk om bij elk kraam één smoutebol te bestellen. Want: elke smoutebol smaakt anders. Reken maar dat géén enkel recept hetzelfde is. Ik proef ook de - weliswaar - subtiele verschillen, maar bij een blinddoektest val ik gegarandeerd snel door de mand.
Ik out me als een ware smoutebolliefhebber. Het bijten in de eerste smoutebol van het jaar is als het proeven van de eerste maatjes of verrast zijn dat er al asperges op zijn Vlaams als voorgerecht op het menu staan. Maar een kenner? Dat niet. Ik heb mijn smoutebol graag luchtig, een beetje bitter van nasmaak en krokant. Maar vertrouw vooral niet op mijn oordeel. Ik heb niet meteen de doorsnee smaak en bijhorende papillen van de doorsnee Belg, daar ben ik mij terdege van bewust. Ik ben dol op gerechten die veel mensen doen walgen en haal mijn schouders op voor veel klassiekers van de keuken. Geen biefstuk friet voor mij, tenzij in noodgevallen. En wat op die frieten gekwakt wordt, doet mij dan weer walgen. Geboren met de foute smaakpapillen? Kan best, maar het zijn wel de mijne. Precies daarom ben ik bang mensen te gidsen naar het foute kraam. Maar ik heb een ware voorliefde voor de desserts van onze foor. Wafels, pannenkoeken, appelbeignets, ik lust ze allemaal even graag. Maar de smoutebol staat met stip op één. Haal de smoutebol weg uit zijn biotoop en er gebeuren rare dingen. Een smoutebol op een markt of braderij lijkt zijn identiteit kwijt en smaakt meestal naar niets. Het is hooguit een soort vetbol. In een klasse-restaurant was het ooit de afsluiter van een (overigens uitstekend) vijfgangenmenu. Er lagen drie smoutebollen op een trendy bord, aan de rand versierd met bosbessen en een schijfje sinaasappel. Tussen het trio van smoutebollen (zoals het werd aangeprezen) had de kok een kunstige lijn van gesmolten chocolade en karamel getrokken. In elke smoutebol zat een kleurrijk prikkertje zodat we onze handen zeker niet vuil konden maken. Laat nu net dat de charme van een smoutebol zijn: vette vingers en poedersuikersporen op de trui. De patron van het huis kwam uitgerekend aan mij vragen hoe ik zijn smoutebolcreatie vond. "U als kermisliefhebber, hoe smaken ze?" Een eerlijk antwoord ("droog, zonder karakter en gebakken in het vet van de kaaskroketten") had me een eeuwig verbod in zijn etablissement opgeleverd. Alle mensen die mij ooit plechtig beloofden om smoutebollen te maken als ik bij hen op bezoek kom, weten nu waarom ik dat bezoek telkens uitstel. Smoutebollen smaken alleen op de foor. En ze blijven mij verbazen.
Onlangs pas at ik voor het eerst smoutebollen* bij Abel op de Gentse Halfvastenfoor. Abel, toch wel een instituut. Ze waren heerlijk, maar de kans is klein dat ik trouwe klant word bij Abel. Daarvoor volgen hun prachtige kramen een traject dat niet zo vaak het mijne is en ben ik wellicht ook al té veel verknocht aan mijn vaste kramen. Ik vraag wel eens aan vrienden waarom ze hun smoutebollen op de foor precies daar halen. Het antwoord is steevast: "omdat het daar de beste zijn."
Als ik dan vraag of ze alle andere ooit geproefd hebben, wordt het antwoord bijgestuurd: "omdat we daar al gaan van toen we klein waren."
De opperste aanbidding voor de perfecte smoutebol valt me elk jaar wel ergens te beurt, op een onbewaakt moment. 2 jaar geleden, een mooie nazomeravond in Tongeren kon ik niet lyrisch genoeg doen over de smoutebollen van Meirisonne op de Grote Markt. Regina, de vrouw des huizes, bloosde ervan. Wat ben ik dan blij dat ik niet wekelijks op een Limburgse kermis aanspoel. De verlokking en verleiding zou te groot zijn. Ik heb namelijk géén karakter. Uit de buurt blijven is de enige manier om geen obesitaspatiënt te worden. En dan zwijg ik over Josiane die op de kermis in mijn buurt met veel liefde smoutbollen bakt. Het Zeels gebak, Het Wit Madammeke, Gebak der Kust, Bij Willem: ik wil ze allemaal geproefd hebben voor mijn huisdokter mij dwingt om meer op mijn cholesterol te letten (als dat er al iets te maken mee heeft). Daarom zijn buitenlandse kermissen veiliger. In Frankrijk zwicht ik heel uitzonderlijk wel eens voor een puntzak croustillons, maar het is niet hetzelfde. Een Franse smoutebol oogt nietig en mist vaak karakter. Ik overweeg gratis zakken poedersuiker uit te delen om de Franse gebakkramen ervan te overtuigen dat hun croustillons beter af zijn met bloemsuiker dan met fijne kristalsuiker. In Duitsland hou ik het bij hartige eetwaren: de pannenkoeken smaken naar karton, de wafels naar papier en de Holländische Poffertjes eet ik wel in het land van herkomst. De jongste jaren ben ik de Nederlandse oliebol meer en meer naar waarde gaan schatten. Ik mispak me aan de porties, want meestal heb ik na 2 stuks - liefst met krenten en rum - wel genoeg, maar dan lonken er nog 3 (of in zwakke momenten 5) stuks in de papieren zak. Poffertjes mogen best, dikke Nederlandse pannenkoeken zijn helemaal mijn favoriet en zo'n ouderwetse kaneelstok kan er ook nog wel bij. Ik neem bij de gedachte alleen al de contouren van Billie Turf aan. Voor de Nederlandse lezer me sympathiek begint te vinden: ik wil accepteren (lees: tolereren) dat de Holländische Poffertjes doorgedrongen zijn op alle Duitse kermissen en kerstmarkten, maar het is volstrekt onaanvaardbaar dat de Pommes Frites in Duitsland in 2 op de 3 gevallen aan de Noorderburen worden toegeschreven. En het getuigt van een diepgeworteld minderwaardigheidscomplex dat onze volstrekt unieke en onovertroffen smoutebollen nog niet tot exportproduct, meer nog tot cultureel erfgoed werd verheven. Helemaal grotesk: in Noord-Frankrijk is de kans groot dat je voorbij een gebakkraam wandelt dat Croustillons Hollandais aanprijst. Mag er nog iets van ons zijn?
Het is een jaarlijks ritueel dat ik bij ATV - de Antwerpse regionale zender waarvoor ik werk - in volle Sinksenfoortijd op een afgesproken namiddag binnendwarrel met een overdosis smoutebollen en de deadlines van de journalisten flink in de war stuur met door het gebouw enkele keren te brullen dat ze moeten worden gegeten terwijl ze nog heet zijn. Die transactie Zuiderdokken-Rijnkaai (waar ATV zijn kantoren heeft) liep de voorbije twintig jaar altijd naar wens. Ik bestelde de portie de avond tevoren, kwam ze afhalen aan het kraam, bij openingstijd van de kermis, zo rond half vier, een moment waarop de avondspits de timing niet in de war kon sturen, parkeerde de wagen dubbel, nam de bestelling aan, rekende af en reed met de snelheid van een gemiddelde koerierdienst in een rechte lijn de kaaien af waardoor in hooguit 15 minuten de smoutebollen dampend en geurend in de keuken van ATV ter degustatie werden uitgestald. Vorig jaar liep de hele operatie minder geolied. Ook al lijkt de kermis op Park Spoor-Oost even dicht bij ATV te liggen, het begon al aan het terrein. Voor rijden met de wagen tot bij het gebakkraam lukt daar niet meer. Parkeerplek zoeken, dan het plein op. Luxeprobleem. De tijd begon pas te lopen zodra ik de smoutebollen in mijn bezit had. In looppas terug naar de wagen. Lag het aan mijn tempo, maar ik had al vijf minuten verspeeld. Aan het eerste rode licht begon het verkeer zich op te hopen. Als het licht op groen sprong, konden hooguit vijf wagens door. Vijf minuten extra op de teller. Na de bocht en twee extra rode lichten kwam gelukkig de Rijnkaai al in zicht en met wat geluk was ik daarna in tien minuten tijd op de bestemming. Ik had een fleece trui over de twee zakken smoutebollen gegooid om ze warm te houden, maar sloeg tilt toen ik het belletje in de verte hoorde. Het schriele signaal dat de Londenbrug over enkele minuten geopend werd om een aantal schepen door te laten. Brug open, vrachtverkeer erdoor, brug weer dicht: je mag daar snel 12 à 15 minuten bijtellen. Rechtsomkeer maken had totaal geen zin. Achter mij voerden enkele chauffeurs manoeuvres uit die het verkeer in de war stuurden. Wachten en kalm blijven. Ik had alle tijd om uit mijn wagen te stappen en in de koffer te zoeken naar een stevige draagtas die de warmte van de smoutebollen een tijd langer zou garanderen. Ik vond ook een oude waterdichte regenjas en wikkelde er de honderd smoutebollen (ik reken er altijd 3 à 4 per persoon) in. Uiteindelijk ging na 17 minuten extra de brug weer open. Achter mij was een fortuin aan smoutebollen aan het verdampen. Terug opwarmen in de microwave was geen optie. Collega Cindy had intussen gebeld om te vragen waar ik bleef want ik had triomfantelijk aangekondigd dat de jaarlijkse smoutebollen binnen het half uur zouden arriveren.
"Als je ze nu meteen wil, kom je ze beter halen met een helikopter." Ik was ondertussen meer dan 35 minuten onderweg. Net achter de Londenbrug liep het opnieuw fout. Een eindeloze stroom toeristen kwam net van de Flandriaboot die daar aanmeerde en ging in colonnes het zebrapad over, recht voor mijn wagen. Ik heb eerbied voor de derde leeftijd, maar nu kon ik de schuifelende, glimlachende bejaarden vervloeken. In mijn onmacht had ik ze willen bekogelen met koude smoutebollen. Voor mijn neus zag ik bovendien twee bussen met nog meer toeristen aanstalten maken om te vertrekken. Gelukkig was ik die net voor door plankgas te geven, al gaf ik daarbij weinig blijk van hoffelijkheid. Uiteindelijk liep ik nog drie extra minuten vertraging op omdat een bestelwagen voor de slagboom van de parking stond en geen gehoor kreeg bij de firma waar hij moest leveren. 47 minuten later. Er was dit keer geen enkele reden om te brullen dat ze moesten gegeten worden terwijl ze nog warm waren. Wonderwel: ze waren nog half lauw.
Ik heb nog enkele maanden de tijd om uit te dokteren hoe ik bij de volgende Sinksenfoor weer warmte tot bij mijn collega's kan brengen. Al zou het misschien beter zijn dat de Sinksenfoor gewoon verhuist naar het Eilandje.
Mag ik één ding vragen? Laat het weten aan de mensen van het gebakkraam als de smoutebollen superlekker zijn. Dat doen we toch ook als we op restaurant gaan en tevreden zijn? Wees even gul met complimenten als zij met poedersuiker zijn.
-
*Correctie: oliebollen. Zodra je Wetteren passeert, is het een ongeschreven wet: smoutebol wordt oliebol. Zelfs 'oliekoek' wordt er hier en daar geafficheerd. Toch blijf ik koppig smoutebollen bestellen aan Oost- & West-Vlaamse kramen.
Lille. Jarenlang associeerde ik het dorp in de Kempen met een even hilarisch als waargebeurd verhaal. Vijftig Britse toeristen waren half december 2007 op weg naar de beroemde kerstmarkt in Lille in Noord-Frankrijk. Dachten ze. Zodra de bus na de oversteek van het kanaal koers noordoosten zette, begonnen enkele passagiers zich zorgen te maken. Ze meldden de chauffeur dat hij de verkeerde richting uitreed, maar de man beweerde dat zijn gps hen probleemloos in geen tijd naar Lille zou brengen en bleef koppig bij zijn reisroute. Helaas had hij Lille tussen Herentals en Turnhout ingetikt en hoe uitnodigend Lille ook is, voor de kerstmarkt moet je er niet zijn. Uiteindelijk gaf de chauffeur zijn fout toe en waren ze nog net op tijd om de laatste lichtjes op de Franse kerstmarkt te zien uitdoven. De passagiers waren meer dan 7 uur onderweg geweest en moesten toen nog de terugreis aanvatten.
Lille. Ik woon er ondertussen zelf vier jaar. Het Kempisch dialect klinkt me nog altijd in de oren als een aangebrand taaltje vol vuile klanken, maar hun kermissen verdienen een aanbeveling, op hun vreemde openingstijden na. Ik was amper enkele dagen verhuisd of de kermis palmde het centrum in. Een perfect voorteken dat ik in de juiste gemeente was neergestreken. Het chique gebakkraam van Storms opende het kermislint dat uitmondde in een geweldig mooi kermispleintje achterin, omgrensd door bomen en gezellige caféterrassen. Droomdecor voor een zomerkermis. Bovendien was het weer ideaal. De kartonnen dozen vol rommel in het salon konden wachten, ik wou de nieuwe kermis in mijn achtertuin verkennen. Verschillende exploitanten waren verbaasd me te zien.
"Hoe kom jij hier aangespoeld?", vroegen ze.
Niet op aanbeveling van een Brits reisbureau.
De vlag hangt uit aan de kerktoren. Flink wat volk op de been. Hier wordt kermis gevierd. Hier is de kermis van harte welkom. Ik passeer lunapark Bonanza, een prachtige Ben Hur-kindermolen, Lucky Luke die met losse flodders schiet, lunapark Las Vegas. Een mooie dreef van attracties en dan de verzorgde autoscooter Days of Thunder rug aan rug met botsautootjes voor juniores. Vanuit de kassa van de minscooter heb ik prachtig zicht op het hart van de kermis. De bidule Mambo links, de cakewalk Showtime Madness vooraan en de Lambada rechts. Kinderen zitten klaar om vanuit pole position een droomstart te nemen. Ik trek één, hooguit twee foto’s.
Een dame aan de zijkant wenkt me. Haar lichaamstaal doet me vermoeden dat ze geërgerd is.
Ik negeer haar niet en ga naar haar toe.
Ze zegt op luide, vijandige toon: "Gij gaat onmiddellijk die foto wissen!"
"Excuseer?"
"Gij wist nu die foto. Nu! Ik ken u."
"Dat zou kunnen", zeg ik lacherig.
"Ik ken uw soort."
Haar vriendin komt in dreigende houding voor mij staan. Twee sterke vrouwen versus één zwakke man.
Mensen op de terrassen kijken op. De vrouw spreekt met forse stem en wil dat iedereen haar hoort.
"Ik zeg het voor de laatste keer: gij gaat nu die foto wissen."
"Mevrouw, u kan dat ook op een andere manier vragen. Bovendien weet ik niet waarom ik die foto zou deleten."
"Dat jongetje heeft al zoveel meegemaakt en hij wil dat niet."
"Ik weet niet eens over wélk kind u het heeft. Er staan er zeker acht op de foto."
De vriendin steekt een vuist onder mijn kin en neemt het van haar over. "Laatste keer, foto wissen of er komt boel van."
"Luister. Ik heb hooguit twee foto's getrokken, geen twintig. En zeker niet van uw jongen in close-up. U kan ze zien als u wil."
Ik vraag me af waarom ik me verdedig. Want de twee vrouwen zijn niet voor rede vatbaar.
"Gij vuile…"
Het woord waar ik voor vreesde, is er bijna uit. Dat is voor mij voldoende om hen de rug toe te keren en in de kassa bij de exploitant het voorval te vertellen, waar ik even niet goed van ben.
Ze kijken met giftige blikken mijn richting uit. Er stapt iemand van een drukbevolkt caféterras naar de kassa toe en klopt me lachend op de schouders. Dat vrolijk onderonsje maakt hen alleen maar kwader.
"Dat zijn nu de Kempen sé, Follet. Vrouwen die niet op hun mondje gevallen zijn."
Ik hoefde geen warm welkom, maar dit had ik me anders voorgesteld. Kort daarna verdwijn ik discreet langs een bosweggetje naar huis om verder kartonnen dozen uit te pakken.
Het gebeurt de jongste jaren steeds vaker dat mensen duidelijk maken dat ze niet willen gefotografeerd worden en dat respecteer ik. Een middelvinger opsteken is één manier, even vriendelijk vragen om de foto te wissen, een andere. Maar het wordt zo uitermate moeilijk om kermis als volksfeest in beeld te brengen. Zonder mensen is er geen kermis, geen sfeer. Een kenner van mediarecht vertelde me dat aan iedereen die zichtbaar staat op een foto toelating moet gevraagd bij publicatie. Uiteraard kan dat niet. De meeste mensen blijven anoniem en zie je na het fotograferen nooit meer terug. Daarom heet het een momentopname.
Als je op voorhand vraagt of ze instemmen met een foto, krijg je verkrampte blikken of geposeerde houdingen en zuig je alle naturel uit het beoogde beeld.
Je riskeert een flinke geldboete als iemand kan aantonen dat je hem of haar zonder een schriftelijke overeenkomst in een boek of uitgave te kijk hebt gezet. Er hangen me nog duizenden processen boven het hoofd want in de kermiskalender "Roulez Roulez, alle dagen kermis" staan op elke foto gemiddeld tien kermisklanten.
Het ontbreekt aan elke logica. Overal hangen camera's. Alles wordt gefilmd. Van de kleinste panne in een kermisattractie tot een beroemdheid die op straat wandelt met zijn hond: iemand heeft het wel vastgelegd op zijn iPhone. Privacy is een duur, maar hol woord geworden. Camera's worden steeds onzichtbaarder, met een piepkleine gsm kan je ongemerkt haarscherpe foto's trekken. Ze worden ongevraagd gedeeld en geliked op facebook. Maar met een fototoestel rond je hals, ben je verdacht en in geen tijd gebrandmerkt als peeping Tom. Ik voel me stilaan oncomfortabel als ik met een fototoestel op de kermis rondloop. Het digitale tijdperk heeft mensen achterdochtig gemaakt.
De voorloper van de digitale fotografie heeft ons nochtans véél plezier bezorgd: de polaroid. Het was allesbehalve milieuvriendelijk en duur, maar het bleef een wonder. Een foto trekken en na hooguit dertig seconden het resultaat bewonderen. De Tir Photo op de kermis dankt er zijn succesjaren aan. En zijn ondergang. Al jaren word je ongevraagd gefotografeerd halfweg het traject van de wildwaterbaan of in het meest gemene bochtje van de Wilde Muis en het zou me niet verwonderen dat er ooit een klant na de rit in de fotokassa eiste dat de opname met zijn maîtresse onmiddellijk gewist werd. Ook hier vrees ik dat de selfie weldra foto's overbodig maakt.
Maar voor de Tir Photo is er nog een tweede leven, lijkt me. Met de huidige technieken, fotoshop en allerlei digitale snufjes moet het perfect mogelijk zijn om ervoor te zorgen dat wanneer je raak schiet je een foto overhoudt van jezelf in scherpschuttershouding met het idool van je keuze die vol bewondering achter je schouders meekijkt. Voor de heren Angelina Jolie, voor de dames Matthias Schoenaerts. De dochter geflankeerd door twee leden van One Direction. De zoon omringd door de rode duivels. Aan hen moet je geen toelating vragen. Die zijn paparazzi gewend.
De gewraakte foto uit Lille heb ik uiteindelijk gewist. Omdat ik het recht op privacy respecteer. Alleen moet de vrouw wel weten dat ik nog altijd vrij rondloop in Lille. En vooral begin juli, op de zomerkermis. Maar voortaan wel zonder fototoestel.
Ik heb zelf geen kinderen. Volgens vrienden had ik ze wellicht te conservatief opgevoed, want ik hou er een handvol ouderwetse principes op na. Tegelijkertijd had ik ze ongetwijfeld voortdurend beloond met kermisbezoekjes. Goed rapport? Drie rondjes op de draaimolen. Flink geweest tijdens de eerste inenting bij de dokter? Drie jetons voor de autoscooter. En als ze geen interesse hadden in de kermis, stuurde ik mijn kinderen onder zachte dwang in de zomermaanden op kermiskamp. Zette ik ze op een dieet van smoutebollen, wafels en pannenkoeken. Misschien goed dat ik geen vader werd. Maar ik ben wel trots op mijn honderden petekinderen.
Ik overdrijf niet.
In 1991 werd ik gevraagd om peter te worden van het zesde leerjaar van het Molenschip in Evergem, een Tehuis van Schippers- en Kermiskinderen. Een tehuis. Het klonk als een strenge kostschool waar de leraar nog in een grijze stofjas voor de klas staat. Maar ze hadden ook Isabelle A aangezocht als meter. Isabelle leek me zeker niet te passen in een decor van tucht en discipline. Op naar Evergem.
Het water was meteen veel te diep bij de eerste kennismaking. Ik had een foute weg genomen in het verkeerskluwen rond Gent en stond aan de andere kant van het zeekanaal Gent-Terneuzen. Ik kon een telefooncel zoeken (het was het zalige tijdperk voor de gsm-invasie) om te laten weten dat ik flink later zou zijn.
Drie minuten voor de bel rinkelde, struinde ik binnen in de klas. Isabelle A kende alle kinderen al bij naam, ik moest nog aan mijn kennismakingsronde beginnen. Dat lesuren voor deze klas een vaag begrip waren, begreep ik vanaf dat eerste bezoek. We bleven gezellig babbelen en plannen maken, tot de keukenploeg iedereen kwam optrommelen voor het avondmaal.
Ik had het meteen door: dit wordt een lange vriendschap. Met al die kinderen die zo uitbundig vertelden en al met beide voeten in de wereld stonden. Maar misschien nog meer met hun meester. Geert Mortier. Geert was aanvankelijk leerkracht in een eliteschool met een eigen koor dat onder leiding van Al Van Dam platen opnam. De overplaatsing naar een school voor kermis-, circus- en schipperskinderen leek hem geen beloning.
Daar denkt Geert - nu hij sinds jaren met pensioen is - helemaal anders over.
We flaneren samen over de mooie Halfvastenfoor in Gent en ik besef weer wat Geert voor zoveel kermiskinderen betekende. Al blijft hij er bescheiden bij.
"Het zijn de kinderen die mij overtuigd hebben om me voor hen in te zetten."
Kermiskinderen die ondertussen één voor één volwassen zijn en met een eigen kraam of molen rondreizen en zelf kinderen hebben, maar hem nog steevast Meessie noemen. Samantha met haar Disneyspel, Jean Bush met zijn gebakkraam, ze zijn dolgelukkig met het bezoek van hun meester aan hun kraam. Het was de leerkracht die hen klaarstoomde voor het latere leven. Een harde wereld waarin je snel autonoom moet worden. Een wereld die niets cadeau geeft.
Meester Mortier moest zijn leermethodes herzien zodra hij naar Evergem verhuisde. Zijn leerlingen stonden al veel meer in de wereld dan andere leeftijdsgenoten in het gewone onderwijs. De meesten hadden duidelijk afgelijnde taken tijdens het weekend op het schip of op de kermis, naast het maken van huiswerk en vrije tijd. Geert ging zelf ervaring op doen, bij binnenschippers en kermismensen. Om te weten wat hen dreef, waar hun toekomst lag.
Tijdens het schooljaar was er amper tijd voor, maar in vakantieperiodes hielp Geert mee in een loterijkraam of brak hij de autoscooter af. Het zijn avonturiers, vrije vogels, maar tegelijkertijd zijn ze gehecht aan tradities en rituelen. De buitenwereld kan dat soms moeilijk begrijpen, maar in hun opvoeding zijn waarden en normen heel belangrijk. Daarom gaan ze voor elkaar door het vuur en vormen ze een hechte groep. Dat hield Geert altijd in het achterhoofd.
Maar hij maakte hen altijd duidelijk dat er meer was dan de wereld van kermis en scheepvaart.
Hij leerde hen sociale vaardigheden aan en waakte erover dat ze een brede kijk op de mensen en dingen kregen. Daarom werd het 6de leerjaar van het Molenschip vanaf 1985 omgedoopt tot Omaira Sanchez-klas. Zo'n bijzondere naam vroeg vaak om verantwoording. Omaira was 12 toen ze datzelfde jaar bij een natuurramp in Armero, Colombia weggleed in een draaikolk van modder en niet meer gered kon worden. Het beeld van het meisje dat de dood in de ogen zag, ging de wereld rond. Het verhaal greep de leerlingen, die haar leeftijd hadden, zo aan dat Omaira voor eeuwig bleef verder leven in de klas. Haar portret kreeg een ereplaats boven het krijtbord. Geert hield contact met haar moeder en broer. Door hun inzet voor kinderrechten en betrokkenheid werd het 6de leerjaar van Geert later ook Unicef-wereldklas en Europaklas.
Ook in de dagelijkse werking werden de kinderen betrokken bij alles: lessen werden besproken, conflicten uitgepraat. Het zorgde er mee voor dat Geert Mortier in 2003 als allereerste tot 'schoolmeester van het jaar' werd uitgeroepen door het onderwijstijdschrift 'Klasse'.
600 kinderen had Geert onder zijn hoede gehad in die 34 jaar. Hij kent ze nog allemaal bij de voornaam. Af en toe gebeurde er een klein wonder, zoals Kelly, kermisdochter die trouwde met Lorenzo, zoon van een binnenschipper. Een bootjesmolen op de kermis was het perfecte compromis geweest, maar Kelly koos voor een leven op de binnenvaart.
Geert - hoewel zelf nooit getrouwd - krijgt nog wekelijks telefoontjes van zijn vroegere kinderen. Hij maakt graag tijd voor hen. Ze delen de mooie dingen samen, maar ook hun zorgen.
Mijn actes de présence beperkten zich tot 2 à 3 per jaar in de klas. Ik keek daar zelf erg naar uit. Want Omaira Sanchez werd ook steeds meer een mediaklas, met bezoeken aan een filmset of de VRT. Ik verzon gekke quizjes waarbij ik me gedroeg als een uitermate autoritaire leerkracht die in militaire pas tussen de banken paradeerde. Dan wees ik een leerling aan die de oplossing geven moest, maar bij een fout antwoord kortte ik zijn of haar kapsel met een schaar in. Ik had op voorhand gewaarschuwd voor mijn ouderwetse opvoedingsprincipes.
Vaak was het lachen, maar we ontweken ernstige thema's niet. Het was meestal geen vrijblijvend beleefdheidsbezoek.
Maar de bekroning was het jaarlijkse bezoek met de hele klas aan de Halfvastenfoor in Gent. Een uitgelaten, tegelijkertijd gedisciplineerde bende. Ik ging overal in mee. Van de Take Off ging het naar de Top Scan. Van de Wilde Muis naar de Cakewalk. Gaf ik even voor een attractie forfait, vond ik al dat ik het volgende jaar geen recht meer had op die eretitel van 'peter'. Dus ging ik toch maar mee. In de vooravond aten we samen friet en smoutebollen uit hetzelfde bord in het salon bij Max en we beloofden plechtig dat we allemaal een schooljaar zouden dubbelen om die middag nog eens over te doen. Ik had daar geen moeite mee.
Ik blijf trots dat ik van een aantal van die kinderen even peter mocht zijn. Ik beken daarbij schuld. De schipperskinderen in de klas schonk ik niet altijd dezelfde aandacht. Omdat ik hun leefwereld veel minder kende. Al waren ook hun verhalen even boeiend en leerrijk.
De kinderen kwamen en gingen. Meester David nam het over van Meester Geert. Meester David gaf de fakkel weer door aan een ander die het contact verbrak en ik weet niet eens meer of de Omaira Sanchez-klas nog bestaat. Ze zouden vreemd opkijken als een volstrekt onbekende man binnenwandelde in hun lokaal en verkondigde dat hij hun peter was. En hij zou zich wellicht bij de directie moeten verantwoorden voor het afsnijden van een haarlok van één van de leerlingen. Niets is voor altijd. Toch?
Maar de petekinderen van toen op de kermis van nu blijven mijn petekinderen. Ik ken ze helaas niet allemaal bij de voornaam zoals meester Geert, maar herkennen doe ik ze één voor één.
Maarten en Klaartje zeker. Dat zijn mijn officiële petekinderen.
Ook zij ontsnapten niet aan mijn roemruchte kermisopvoeding. Met Klaartje heb ik het ooit gepresteerd om op een godverlaten kermis in Kamp Lintfort - een merkwaardige naam voor een stadje in Noordrijn-Westfalen - een uur lang in de Dancing Queen, een paratrooper met draaiende gondels, de laatste nieuwsjes uit te wisselen. Niet eens zo lang geleden, waagde ik me met Klaartje nog eens aan een rit in een op hol geslagen Flipper. Ik zag na afloop zo grijs als een Belgische dweil en moest op de rand bijkomen. Terwijl Klaartje een cola bestelde bij het dichtstbijzijnde eetkraampje kwamen voorbijgangers vragen of alles wel in orde was.
Je wordt ouder, peter. Klaartje stuurde me vijf jaar geleden vanuit India een kermiskaartje. Voor 0,10 Euro kon je er een attractie uitproberen. De foto vooraan toonde een vader met zoon tegen een achtergrond van 2 symmetrisch geplaatste reuzeraderen. Raderen is een betere omschrijving, want het leken echte meccano-constructies. De kermisteller bij Klaartje staat in ieder geval op hoog en daar ben ik blij om. Hoewel ze nu flink in de twintig is, spreken we nog vaak af op de kermis. De teller bij Maarten staat wat lager. Meer nog. Toen ik hem na een wandeldagje in het Oostkanton wou trakteren op de kermis in Eupen, zei hij eerlijk: "Ik ben eigenlijk niet zo dol op kermis, peter. Maar ik heb dat nooit durven zeggen. Ik wou je daarmee een plezier doen."
Schuldig dat ik me daarna voelde. Ik had die jongen tegen zijn zin meegesleurd naar zowat alle Belgische kermissen en zelfs de grens overgejaagd. Een peter hoort zijn petekind te verwennen. Niet omgekeerd. Toch stuurt Maarten me jaarlijks voor mijn verjaardag een nostalgische kermiskaart.
Vorig jaar stond op de achterkant. "Het heeft even geduurd, maar ik begin kermis steeds plezanter te vinden. Daaraan weet ik dat je mijn peter bent."
Hier had ik naar uitgekeken. Meer nog: ik had de dagen afgeteld. Om het boek van de Sinksenfoor te lanceren, zou ik zelf in 2009 een plekje inpalmen op het Antwerpse kermisterrein met een authentiek kraampje. Dat was in feite een aftandse kassa van hooguit drie meter op drie, die we wel tot in de kleinste details hadden afgewerkt. Kermisschilder Nick'Art zat dagenlang diep in de Kempische bossen in een garage motieven in te kleuren: op de linkerflank een subliem kermispaard, op de rechter een zwiermolen tegen een helderblauwe hemel waar ballonnen opstegen. Vooraan Venetiaanse maskers en aan weerskanten van de kassaopening bloedrode bannieren. Zelfs op de achterkant, die niemand een blik gunde, had Nick'Art een korf met bloemen geschilderd. Vreemde keuze, want hij had een hekel aan bloemmotieven. We hadden bewust gekozen voor een nostalgische look maar wie goed keek, zag bovenaan de kassa een skyline van meer eigentijdse kermisattracties, afgezoomd met authentieke gloeilampen. Binnenin werd er gewerkt met indirect licht en een krans van gloeilampen die weerkaatsen op de wand met fijne marmermotieven. Posters en extra attributen zouden het interieur af maken, al kon ik binnen amper draaien of keren en vroeg me af waar ik mijn voorraad zou kunnen herbergen in die kleine ruimte. Al was mijn enige verdienste het schilderen van het laagje vernis, toch was ik apetrots op het resultaat. Naarmate de startdatum van de Sinksenfoor in zicht kwam, geraakte ik minder overtuigd van mijn stunt. Het minuscule kraampje - dat in de garage alle aandacht opeiste - viel nietig klein uit tussen al die mastodonten: je wandelde er zo voorbij. En bij het monteren één dag voor de opening bleek het kraampje niet helemaal waterpas te staan, waardoor ik het gevoel had de kapitein van een zinkend schip te zijn. Ondertussen had ik gelukkig nog wel plaats gekregen voor een caravan op het achterste terrein. Die had Jan Boyen, goede kermisvriend en miniatuurbouwer, even uitgeleend. De caravan had ik volgestouwd met kartonnen dozen vol boeken. Als het te laat werd, kon ik daar ook overnachten. Als ik de moed had om de hele lading die op bed lag naar de badkamer te verslepen. En als ik de truc doorhad om de deur te ontgrendelen, want dat lukte me in het holst van de nacht niet zo best. Eén keer stond ik wel tien minuten aan de caravandeur te morrelen waardoor de patrouillerende politieagenten dachten dat een inbreker met leercontract op oefenronde was. Toen ze zagen dat ik het was - ze kwamen dagelijks enkele keren voorbij mijn kraampje - lachten ze. Ik herinner dat we zelfs met drieën probeerden de deur open te krijgen.
De kermis was nog geen half uur geopend zaterdagmiddag of ik vervloekte het hele plan. Het kraampje stond rakelings langs de Eclipse, een molen van het Boostertype, die ervoor zorgde dat het inkijkexemplaar van het boek, dat ik etaleerde op de toonbank, ongewild voortdurend op een andere pagina openwaaide, zodra de Eclipse zich in volle beweging zette. Dat had nog wel een komisch effect en zelfs iets praktisch, maar elk gesprek met een potentiële koper werd doorboord met slogans als "plaatsen nemen voor de volgende rit", "gaan we sneller?" en "kaartjes aan de kassa". Ik nam het mijn luidruchtige buur niet kwalijk: hij kwam naar de Zuiderdokken om geld te verdienen. Ik om mij te amuseren. Alleen: dit hield ik geen dag vol op die plek. En met het oog op mijn trommelvliezen: dit hield ik zeker geen vijf weken uit. Zes sterke kermisexploitanten tilden het kraampje op en in overleg met de plaatsmeester verhuisden ze het naar een rustigere plek verderop. Vanaf nu moest ik mijn inkijkexemplaar manueel omdraaien. In de verte hoorde ik nog de Eclipse rondsuizen maar daar nam ik vrede mee. Mijn nieuwe overbuur 'Nie Warm, Nie Willen' verkocht braadworsten, hotdogs en hamburgers en werd rechts geflankeerd door het gebakkraam van Victor met smoutebollen, wafels, churros, appelbeignets en Lackmans en links door een etablissement met soft ice, popcorn, appels op een stokje en Granitis (die meerzoete ijsdrankjes). Een gevaarzone van 3 x 20 meter recht voor mijn neus. Eén & al verlokking. Na dag één had ik me al bevoorraad bij elk kraam en reed ik drie kilo zwaarder in het holst van de nacht huiswaarts. Ik nam me voor de volgende dag een boterhammendoos vol gezonde eetwaren klaar te maken en alle kermiskost straal te negeren. Het zou een regelrechte belediging voor mijn overburen zijn maar 6 weken op braadworsten leven was geen optie.
De eerste kermisdag was zo voorbij. Omdat er veel nieuwsgierigen waren die als eersten het boek wilden keuren en kopen. Hoewel ik dacht op alles voorbereid zijn en me behoorlijk knus had geïnstalleerd met een collectie pennetjes & viltstiften, een metalen doosje met slot voor het cash geld en een boekje om alle financiële verrichtingen te noteren, kwam ik al na twee uur wisselgeld te kort, waardoor ik mijn eigen portemonnee plunderde en vanaf dag één mijn boekhouding in de war stuurde. Meer nog: de rekening zou nooit kloppen. Er zat bijna elke dag meer geld in de kassa, dan ik boeken had verkocht. En vanaf dag één werden enkele trends duidelijk: de Vlaming houdt van afbieden. Hoewel er nergens een bordje stond "u mag geven wat u wil" waren er belangstellenden die hun eigen prijs bepaalden of toevallig nog net dat briefje van 20 euro bij zich hadden en toch zo heel graag het boek van 25 euro wilden kopen, mits ik natuurlijk een korting toestond. Andere trend: bezoekers die niet begrepen wat ik daar zat te doen en door het misleidende woord 'kassa' onderaan mijn kraampje vroegen naar de dichtstbijzijnde toiletten, bankautomaten en tickets voor een attractie die tien meter verderop stond. Er waren zelfs mensen die vroegen of ik een tijdlang op hun kinderen kon letten. In de mate van het mogelijke hielp ik ze graag verder. Zelfs toen ik na een week het woord 'kassa' bedekte met een gigantische affiche hier exclusief te koop: het Sinksenfoorboek, bleef ik de ombudsman van de foor en kreeg ik bijna de slappe lach toen iemand met een Frans accent in alle onschuld informeerde of dit de plaats was waar 'de grote kermis van Antwerpen stond'. Nog een onuitroeibare trend: de vrijgezellenavonden. Vooral op weekendavonden was het uitkijken voor selecte gezelschappen vermomd als playboybunny's of megatoby's. Gegarandeerd stevenden ze op mijn kraampje af, waarbij ik voor een klein bedrag een lolly of condoom cadeau kreeg of een lichaamsdeel moest zoenen. Benen ontharen met een kleefstrook, een zonnetje tekenen rond de navel van een sexy verpleegster: ik deed het allemaal in volle kermisdrukte. Eén keer werd ik voor preuts uitgescholden door een horde uitgelaten dames omdat ik weigerde een standje uit de kamasutra te kiezen en te demonstreren. Na enkele weken was ik een geoefende onderduiker: als ik vermoedde dat er een vrijgezellenpatrouille in aantocht was, stak ik me weg achter een kartonnen doos. Het personeel van 'Nie Warm, Nie Willen' zag mijn verwoede pogingen om te ontsnappen aan die ongewenste fooien en vaak ranzige opdrachten. En dan was er de dagelijkse aanvoer van rariteiten. Conchita Wurst zag ik al 5 jaar eerder, op de Sinksenfoor. Ik haastte me naar mijn overburen om te vragen of zij zagen wat ik zag. Of Jos die zich uitgaf voor een witte magiër - en ook zo uit Lord of the Rings kwam - die me kwam waarschuwen voor mijn aura. Die avond sprongen er drie gloeilampen stuk bovenaan de kassa. Of een anonieme kale man met de tattoo van een volledig spinnenweb op zijn schedel. Toen hij voor me stond in de kassa en informeerde wat ik op de foor deed, kon ik het niet nalaten te vragen waar de spin was. Hij draaide zich om en in zijn hals maakte een vogelspin aanstalten om naar boven te klauteren. Elke dag begreep ik meer en meer waarom een rariteitenkabinet geen schijn van kans meer maakte op de moderne kermissen: vroeger moest je betalen voor de vrouw met de baard of de magiër die de toekomst voorspellen kon. Nu kwamen ze gratis langs.
De boekverkoop ging wonderwel erg goed. Zo goed zelfs dat ik me na twee weken zorgen maakte dat iedereen ondertussen zijn exemplaar in huis had. Daarom liet ik nog andere gadgets bijmaken: van zelf ontworpen kermispostkaarten tot exclusieve postzegels met kermisfoto’s. Het werd meer en meer een souvenirstalletje van de kermis en ik liet zelfs waterdichte doeken maken om het hele assortiment aan te prijzen. Enkele uren voor de kermis opende, was ik al in het getouw met kartonnen dozen en andere rommel en ik was blij dat alleen mijn overburen mij zagen klungelen als ik weer mijn deur van de kassa niet open kreeg of het dak op mijn hoofd donderde omdat ik het tussenschot fout had bevestigd. Toen ik bij het bevestigen van een affiche een punaise dwars door mijn duim kreeg, besefte ik dat een EHBO verbandkist geen overbodige luxe was. Daar zat ik de hele namiddag met een omzwachtelde, kloppende vinger glimlachend te signeren. Ik had gauw door dat vooral die kermispostzegels een gegeerd object waren. Ik liet ze maken via bpost op een beperkt aantal exemplaren en zodra ik ze uitstalde, kwam er steevast een onopvallende man twee vellen van vijftien zegels opkopen. Als ik hem vriendelijk duidelijk maakte dat ik hooguit vijftig exemplaren van één zegel liet maken en daarom niet meer dan vijf zegels per persoon verkocht, gromde hij iets binnensmonds maar aanvaardde mijn verkoopspraktijk. Nauwelijks een uur later stond hij weer aan mijn kraampje met een donkere bril en een aangeplakte snor voor een nieuwe bestelling. De eerste keren had ik dat niet eens door, maar na drie weken begon het op te vallen. Misschien probeerde hij het nog eens met vermommingen die ik niet in de gaten kreeg, maar ik vond het zo amusant dat ik zijn tactiek nooit doorprikte. Toen een keurige heer en een al even keurige dame vrij luidruchtig ruzie maakten om één overblijvende kermiszegel (met de paardenmolen van Faes erop), riep ik 'pech voor jullie allebei' en kleefde ik de postzegel op een enveloppe die klaar lag om te verzenden. De dame gooide in al haar woede mijn draaibakje met postkaartjes omver dat langs mijn kraampje stond opgesteld.
En dan was er nog een oudere heer die in de buurt van de Sinksenfoor woonde en me voorstelde om zijn zelfgebouwde miniatuurcarrousel op mijn toonbank te laten draaien. Dat vond ik wel een goed idee, al zat ik krap in ruimte. Vanaf dat moment kwam de man elke zaterdag- en zondagmiddag rond openingstijd zijn imposante merry-go-round installeren en 's avonds rond het sluitingsuur weer inladen. Hij genoot altijd een tijdje van op afstand van de bewonderende blikken van de voorbijgangers om dan geruisloos in de massa te verdwijnen. Natuurlijk meldde zich geregeld een koper voor de miniatuurcarrousel, waardoor ik genoodzaakt was om een bordje 'niet te koop' onder de galopant te hangen. Maar ik hoorde duizelingwekkende bedragen. Als ik dat tegen aan het eind van de dag tegen hem zei, glimlachte hij minzaam. Mijn kraampje kreeg plots veel meer aandacht. Hij bleef tot de laatste dag trouw zijn carrousel af- en aanleveren. Op een namiddag kwam een kleine jongen bewonderend naar de paardenmolen kijken en riep onbevangen tegen zijn moeder: 'kijk, kijk, mama, blote madammen!' Ik begon te twijfelen of Nick'Art - de kermisschilder - ergens een verborgen verleider had geschilderd op de kassa (die ik tot dan toe niet had opgemerkt) en stapte mijn kraampje buiten. Ik zag de jongen wijzen naar het plafond van de carrousel. Daarop had onze miniatuurbouwer - weliswaar klein & subtiel - naakte dames uit tijdschriften gekleefd. Niemand die er tot dan toe acht op geslagen had, maar vanuit het kikkerperspectief van de jongen werd het mysterie duidelijk.
Toen ik twee jaar later weer mijn plekje in nam op de Zuiderdokken met het kraampje, kwam er een meisje naar me toe. "Herinner je je nog die oudere man die meermaals zijn paardenmolen bij jou in de kassa kwam plaatsen?"
"En of ik mij die herinner. Dat was prachtig."
"Mijn opa is vorige maand overleden. En hij keek er jaarlijks zo naar uit. Naar zijn foor. Hoe vaak hij achteraf nog met gepaste trots vertelde over zijn miniatuurcarrousel die op de Sinksenfoor had staan draaien. Ik vond dat je moest weten dat hij gestorven is."
Ik was diep ontroerd en vervloekte mezelf dat ik nooit een foto van hem had genomen aan mijn kraampje. "Draag maar goed zorg voor zijn miniatuurmolen. Die mag je nooit wegdoen".
Ik besefte plots hoe belangrijk die Sinksenfoor voor vaak oudere en eenzame mensen was: een goede, weliswaar opvallende en zelfs wat luidruchtige buur die de vrolijkheid van weleer weer in de stad bracht en misschien iets van dat feest uit hun kindertijd deed herleven.
Eén ding heb ik onthouden van mijn korte carrière als kermisexploitant: het is een keiharde stiel, die ontspannen oogt, maar flinke voorbereiding vraagt en liefde voor het vak. Het respect voor de forain is er alleen groter door geworden.
Verzamelwoede is me vreemd. Bij het woord woede zie ik twee fanatieke collectioneurs die vechtend voor elkaar staan om kost wat kost het laatste exemplaar te bemachtigen. Tot dat ras wil en zal ik nooit behoren. Het is best prettig een kleine verzameling van iets in huis te hebben. Het begin lijkt altijd aanlokkelijk. Maar waar eindigt het?
Twee keer begon ik in mijn kindertijd aan een album met kleefprentjes die je afzonderlijk in de krantenwinkel kon kopen. Eéntje met Flandriens, eentje met scènes uit de Batman tv-reeks. Daar kreeg je zelfs een plak kauwgum bij. Geen van beide geraakte volledig ingevuld. Die laatste kale plekken in mijn albums dreven me tot de wanhoop. Ik sloot foute deals af op de speelplaats van de school op jacht naar de ultieme ontbrekende sticker. En kauwde Batman chewing-gum tot mijn eerste vulling uit mijn melktand donderde. Twee jongens in de klas hadden hun Panini-album met wielrenners wél kunnen completeren. Maar ze waren niet gelukkiger dan de anderen.
En dus verzamel ik al jaar en dag met mate. Boeken van de kermis. DVD's van de kermis. Maar ik beschouw mijn collectie niet eens als mijn bezit. Het is collectieve eigendom. Ook dat zit in het woord collectie. Ik leen ze graag uit aan andere - vaak prille - kermisliefhebbers om ze aan te moedigen. Om ze te besmetten met het kermisvirus. Dat ik een boek niet terugkrijg, vind ik niet eens zo erg. Een passie delen is op een andere manier iets terugkrijgen, denk ik dan. Laat dit weliswaar een vriendelijke doch kordate manier zijn om R, G en T eraan te herinneren mijn boeken vroeg of laat terug te bezorgen.
Toch denken veel mensen dat ik een complete nostalgische kermis of woonwagenpark in mijn achtertuin heb staan. Niet eens zo lang geleden kreeg ik vanaf april de ene telefoon na de andere voor een of meerdere attracties op schoolfeesten. Vaak was het de directeur zelf die schoorvoetend belde. Om na een aanloopje tot de essentie te komen.
'Kan u ons helpen aan zo’n houten carrousel? Met van die paarden die op en neer gaan?'
Ik hield me dan toch even van de domme. "In miniatuur bedoelt u?"
"Neenee, het is enkel voor een namiddag, maar het zou heel mooi staan op onze Vlaamse kermis bij de vijftigste verjaardag van ons atheneum."
De ontnuchtering was keer op keer groot als ik vertelde dat er hooguit 3 tot 4 houten paardenmolens in ons land rondreizen en dat die dan ook niet beschikbaar zijn om voor één namiddag rondjes te draaien. Als ik eraan toevoegde dat de op- en afbouw ook enkele dagen in beslag neemt, wisten ze meteen dat het toch weer springkasteel of sjoelbak ging worden. Ik probeerde hen te overtuigen dat ook de kleine puntdakjes (zie column 23) hun charme hebben en een iets meer haalbare kaart waren. Maar vele scholen zagen het groter. Eentje droomde zelfs van een Wilde Muis op hun voetbalveld. Voor wie eraan twijfelen mocht: er staat geen cakewalk op mijn oprit. Ik beveel graag kermismensen aan bij wie ze nodig heeft, maar het moet allemaal wat realistisch blijven. Jammer genoeg zijn er verhuurbedrijven die kermisattracties opkopen en voor waanzinnige prijzen wel een dagje komen draaien.
Wat ik verzamel, neemt gelukkig weinig plaats in en moet niet worden afgestoft. Wat beklaag ik poetsvrouwen die maandelijks zeldzame bierglazen of breekbare Star Wars poppetjes met een plumeau mogen aftoetsen. Mijn verzameling wordt ook geen rommeltje na een tijd, vraagt niet om veel administratie en neemt alleen maar enkele honderden MB in op mijn computer.
Ik verzamel liedjes over de kermis. En liefst in de eigen taal of in het Frans. Het viel me snel op dat er heel veel liedjes in de beide landstalen bestaan over de foor. Het zijn niet allemaal meesterwerkjes. Verre van. Het gros staat zelfs bol van de clichés en blijft steken in het vertrouwde wals of hoempapa-ritme. De meeste ambiëren gewoon maar volkse meezingers te zijn en daar is niets mis mee. Maar er zijn uitzonderingen. De aanstoker van mijn collectie is Guido Belcanto. Ik ben er niet helemaal uit of "Het zeildoek van de botsauto’s" texmex, cajun of zydeco muziek is, maar het heeft een hoogst ongewoon tempo voor een Vlaams nummer en de originele invalshoek roept prachtig de sfeer van de kermis op. Toen het uitkwam in 1989 was kermis al lang geen sexy thema om over te zingen. Wolter Kroes kwam in 2000 met een tropisch getint nummer "We gaan naar de kermis" dat niets heeft van de ironie en obsvervatie van Belcanto en meer neigt naar variété, maar het calypso ritme met steeldrums werkt aanstekelijk. En je wil zo naar de kermis. Natuurlijk kom je al snel uit bij de jaren 70 klassieker "Naar de kermis" van Ronnie Tober en Ciska Peters. Componist Johann Schrammel verzon de melodie al in 1884 en gaf het een stevig marstempo mee. Met "Wien Bleibt Wien" kan je in Duitsland een hele biertent in één ruk laten rechtveren, maar in de Nederlanden begint iedereen spontaan aan een polonaise. "Op de kermis daar is altijd wat te doen". Ik ben de laatste om Ciska & Ronnie tegen te spreken. Ciska Peters nam vijf jaar eerder een meer bezadigd liedje over de kermis op, "De meiden van de kermis" met als mooiste tekstflard: "daar spettert de patat en draait 't reuzenrad."
André Hazes, Louis Neefs, Imca Marina, Liesbeth List, Kabouter Plop, Ben Cramer, Benny Neyman, Bobbejaan Schoepen, Normaal, Gerard Cox. De lijst bekende namen die de kermis als thema kozen voor één van hun liedjes is best indrukwekkend. En "Naar de kermis" kreeg een nieuw leven bij een jongere generatie dankzij Laura Lynn en de Romeo’s. Hoewel die onschuld die van Ciska & Ronny afstraalde ("de ladder aan je raam" is anno 2016 echt wel achterhaald) aan diggelen wordt gegooid. Met vieren in een gondel van het reuzenrad houdt risico's in.
Het meest interessant zijn de pure chansons, waar weemoed, romantiek of zelfs drama doorheen klinkt. Het allereerste singletje van Jacques Brel, opgenomen op 17 februari 1953 heette "La foire" en vertelt over zijn bezoek aan een volksfeest. Maar zoals vaker bij Brel is het lied gedrenkt in dubbelzinnigheid. "L'on pouvait se faire tourner la tête sur les manèges aux chevaux roux au son d'une musique bête." En zingt hij in het begin nog "j’aime la foire" dan is het refrein aan het eind licht gewijzigd in "j’aimais la foire". Ronduit prachtig is "Le chemin des forains" van Edith Piaf, opgenomen op 27 januari 1955. Op de meeslepende melodie dringt la Môme door tot het hart van de kermisexploitant. Ook charmant is "Idylle foraine" van Lucienne Delyle. De kermis als broedplaats voor prille liefdes. Schuchtere zoenen van poedersuiker onder het geweven geraamte van de rups. "Ma Smoutebolleke" van de Brusseleir Pitchke is een tango die in feite niets te maken heeft met de kermis, maar het koosnaampje spreekt tot ieders verbeelding. Ik overweeg mijn zwerfkat, die al enkele maanden zonder naam in huis zijn plek opeist, Smoutebolleke te noemen. Maar de dierenarts verklaart me wellicht gek bij het eerstvolgende bezoek, want mijn Smoutebolleke is pikzwart. Ook enige aanbeveling verdient "La foire du Thrône" uit 1980 van Gilbert Lafaille, een mij nobele onbekende chansonnier die iets weg heeft van Hans Otten. Lafaille won behoorlijk wat prijzen en zijn kermislied maakt duidelijk waarom. In het gesproken gedeelte zet Lafaille perfect de sfeer neer van de tijd van spektakel- en boksbarakken op de tonen van een fanfare van honger en dorst, in het ingetogen gezongen luik kijkt hij met veel verwondering naar het feest van klank en licht dat hem omringt op de tonen van een draaiorgel.
Het oudste kermislied dat ik vond, dateert van 1908. Van Maurice Dumas. Zijn naam klinkt Frans, maar het was een Hollandse cabaretier met een uitermate frivool kapsel. Hij bracht voor die tijd behoorlijk aangebrande liedjes en was in Nederland een fenomeen. Hij zong over "Jaapie zijn vrouw is er vandoor", "Wat is er met de meid gebeurd?" en "In de nachtkroeg." Als hij daar niet zat, zocht hij inspiratie op de kermis. De foor draaide op volle toeren - 78 niet meer of minder - in "De Kermismop" en later in 1915 nog eens op de "Oliebollenballade", wat hij omdoopte tot "Dumas Kermislied". Tussen het gruis van het bakelieten exemplaar op het Odeon label door is het moeilijk om de tekst ten volle te vatten. En voor u me er op attendeert: een cd'tje bij dit boek zou handig geweest zijn. Maar gelukkig is er YouTube om uzelf te overtuigen. Want u kan er alle vermelde liedjes terugvinden.
Ik kom ze graag één voor één afspelen op de binnenplaats van uw volgende schoolfeest.
-
Op de facebookpagina van "Kaartjes aan de kassa" kan u alle liedjes terugvinden met de nodige YouTube-links.
Ik kijk voor alle zekerheid elke derde week van de zomervakantie toch even of ze er toevallig niet plots weer staat. De kermis in de Burletlaan van Elsdonk. Een wijk in Edegem waar mijn grootmoeder en tante jarenlang woonden in de jaren zestig en zeventig. Mijn grootmoeder kweekte rabarber in de achtertuin van haar pittoreske villa op de Prins Boudewijnlaan en maakte er lekkere confituur van, liet ons donker Piedboeuf bier drinken bij de maaltijd en nam ons graag mee naar haar kermis. Die stond in een rechte lijn opgesteld in een charmante zijstraat van de Prins Boudewijnlaan. De Burletlaan (ik voelde enige verwantschap vanwege mijn achternaam) was afgebiesd met lindebomen die een heerlijke geur verspreiden in volle zomertijd. De rijwoningen waren eerder bescheiden maar verzorgd. De straat mondde uit bij de beroemde bakker Revelard waar iedereen tot ver uit de buurt op zondag zijn pistolets kwam halen. Schuin daartegenover was de poort naar het wandel- (toen wellicht nog militaire) domein Fort V. 50 weken op een jaar was het een rustige woonwijk met hooguit één of twee winkels, maar twee weken lang gonsde het er van de activiteit. Want het was niet makkelijk om de kermis op te stellen in die smalle straat op de kasseien. Wie in het midden zijn plek kreeg, moest tijdig arriveren, anders kon je amper manoeuvreren. Na wat gepuzzel stond er enkele dagen later een parmantige dorpskermis. Geen drie of vier dagen zoals de officiële gemeentekermis op het dorpsplein van Edegem. Nee, één volle week in- en uitgeleid door een weekend. Negen dagen in totaal. Wat een weelde. Veel kon je van de kermis niet zien als je op de Prins Boudewijnlaan reed. Alleen het elegant kindermolentje met grijs puntdak dat zelfs met gesloten zeildoek uit duizenden te herkennen was door het vlaggetje bovenop waarop een clown stond. Verder in de straat stond af en toe ook nog een andere draaimolen met puntdakje met een hobbelparcours, een 'Ben Hurke'. Die had alleen maar witte en gele gloeilampen en dat vond ik heel bijzonder en zelfs chique. Verder de nodige kraampjes, één lunapark en een autoparcours voor kinderen. Bij het snoepkraam van Storms kochten we jaarlijks een suikerstok of zelfs smoutebollen, want ik kan me niet herinneren dat er een gebakkraam stond. Af en toe stond midden in de rij een grote schommel in de vorm van een piratenboot. Maar daarvoor moet ik een beroep doen op mijn misschien al té levendige verbeelding. Wat ik wel met zekerheid weet, was dat de autoscooter aanvankelijk een plaats kreeg op het kerkplein. Behoorlijk ver van de kermisstraat. Dat was wellicht niet naar de zin van de pastoor van de Heilige Familie die tijdens de zaterdagse avondmis met de gedachtegang in zijn preek worstelde omdat er een venijnige 'powpowpow' geluidje vanuit de kassa kwam. Het was ook de tijd van de glamrock en The Sweet en de snoeiharde sirene uit "Blockbuster" verstoorde het serene moment van de communie. De botsautootjes waren wel wijselijk naar de winkeliers gedraaid, maar een zeildoek hield natuurlijk niet alle lawaai tegen. Na enkele jaren kwam de autoscooter dan toch helemaal op het eind van de Burletlaan terecht en dat vond ik het mooist. Nu vormde de kermis één geheel. Maar het volgende jaar verhuisde hij al naar zijkant van het Fort V naast enkele volkstuintjes. Blijkbaar hadden enkele bewoners protest aangetekend. Uiteindelijk kwam de autoscooter toch weer op het kerkplein terecht. Mijn zus werd er ooit bij de botsauto's betrapt met een jeugdliefde, toen ons moeder haar Rijk der Vrouw in de winkel ertegenover ging halen na schooltijd.
Ik wou toch even controleren of er geen bewijsmateriaal bestond van al die herinneringen aan Elsdonk kermis uit mijn kinder- en jeugdjaren. Het was me een raadsel wanneer en waarom de kermis verdween. Daarom mailde ik de heemkundige kring van Edegem en Elsdonk. Die beloofden het nodige opzoekwerk te doen en bezorgden me de naam van de organisator van de jaarlijkse kermis, Robert Van den Avond. Hij was in die gouden jaren schoenmaker en gemeenteraadslid.
Maar Robert was ondertussen overleden en familie bleek niet makkelijk te traceren. Dus wachtte ik geduldig het antwoord van de heemkundige kring af. Schoenmaker Robert moest ongetwijfeld een kermisliefhebber geweest zijn dat hij het voor elkaar kreeg om een belangrijke straat 2 weken verkeersvrij te houden. De Burletlaan staat anno 2016 bekend als een cruciale verkeersader waar heel wat sluipverkeer doorrijdt. Kermissen die privé-initiatief zijn, blijken nog wel voor te komen. De grote en indrukwekkende carnavalskermis van Halle is al jaar en dag in handen van Halattractions en die contacteerden me in 2009 om voor één jaar peter van hun kermis te zijn. Ik hoopte mijn ambt voor enkele jaren (lees: voor altijd) te kunnen verlengen. Helaas. Enkele jaren geleden kwam ik terecht op Posse Leest, een gigantisch volksfeest in de buurt van Mechelen rond Pasen. De kleine kermis is maar een onderdeeltje van het geheel, maar ik was aangenaam verrast door de ambiance en gezelligheid. Ook dat lijkt me een kermis in privé-handen. En in de buurt waar ik al vier jaar woon, op de terreinen van Rik Cuylaerts in Lille, is er in een weekend van oktober gedurende 2 dagen een bescheiden maar charmante kermis. Zelfs het Booms Frituur van Walter & Nancy komt afgereisd naar deze Achtersten Hoekkermis.
Enkele maanden geleden kreeg ik een dapper idee. Ik zou bij elk huis in de Burletlaan aanbellen en vragen wat de bewoners nog wisten van hun kermis. Vooraan in de straat starten was niet nodig, want het kermislint begon pas enkele honderden meter verder, waar nu een rond punt werd geplaatst. Iemand onder de dertig die de deur opendeed, kon niets afweten van een kermis. Iemand van vijftig wellicht wel, maar alleen als die in de wijk als kind had gewoond. Stiekem hoopte ik dat er alleen zeventigplussers in de Burletlaan woonden. Ik zou ze op de man/vrouw afvragen "wat weet u nog van de kermis hier voor de deur?" Om mezelf teleurstellingen te besparen, gluurde ik eerst binnen in huis, voor ik aanbelde. Uit het interieur kon ik min of meer afleiden of ik bij het juiste doelpubliek terechtkwam. Bij huis één deed een moeder open met een peuter op de arm. Ik had meteen zin om me te verontschuldigen.
"Goede avond. Een wat vreemde vraag: wat weet u af van de kermis die hier vroeger stond?"
"Ons vader heeft ooit gezegd dat er hier kermis was. Die woont nu in Frankrijk. Wij hebben het huis van hem gekocht. Die kermis gaat hier toch niet terugkomen voor ons deur?"
Mijn enthousiasme werd meteen getemperd. Meteen iemand die kermis alleen op verre afstand wil hebben.
Huis twee. Een dame van halfweg de jaren tachtig. Mogelijk zelfs ouder. "Kan ik u helpen?"
"Ja, hebt u de kermis van den Elsdonk nog gekend?"
"Maar manneke, waar da gij van klapt. Die bestaat al van in de jaren 60 niet meer. Dat is écht van lang geleden. En ik weet daar ook niks meer van. Maar ik weet nog wel dat we hebben gedanst in het midden van de straat. Waarvoor is het alstublieft?"
Ik had geen zin om aan te vechten dat de kermis zeker tot eind jaren zeventig in de Burletlaan had gestaan. De wazige herinneringen van deze dame waren wellicht even waardevol als de mijne. Ik begon zelfs stilaan te twijfelen of de kermis wel in juli doorging. Het kon ook midden augustus zijn. En het kon haast niet dat in deze straat ooit een botsautootjestent had gestaan. Wellicht was alles heraangelegd. Ik begon aan alles te twijfelen. Elsdonk kermis, een fata morgana uit mijn kindertijd. Via delcampe.net, een soort veilingsite van postkaarten en archiefmateriaal kwam ik een affiche op het spoor uit 1964. Elsdonk kermis begon dat jaar op zaterdag 18 juli - de verjaardag van mijn vader - en eindigde op zondag 25 juli.
Over het tijdstip kon ik weer zeker zijn. Er was de kermis, maar er waren ook volksspelen voor jong en oud. Volksspelen voor de jongens om 15u00, voor de meisjes om 16u00. Er was een jongerennamiddag met poppenkast, op de laatste dag een bloemcorso voor kinderen en een cabaretavond met de Strangers. Onderaan stond in grote letters: gedurende de kermisweek: foor en bal in alle lokalen in de wijk. Toen wisten mensen nog wat plezier maken was, dacht ik even.
Een week geleden rolde eindelijk weer een mail binnen van de heemkundige kring. In hun documentatiecentrum en museum konden ze niets terugvinden over Elsdonk kermis. Toch vreemd. Een heemkundige kring weet tot in de kleinste details alles af over straatnamen, monumenten en folklore, maar de kermis blijft vaak buiten beeld. De foor van Elsdonk blijft zo intact verder leven in mijn fantasie. Misschien maar goed. De ware feiten hadden mijn droom wellicht teniet gedaan.
Geestig bericht in een Duitse krant in 2014 op de allerlaatste dag van het Oktoberfeest in München.
Een kermisbezoeker van 44 schrok zo erg van een levensechte pop in één van de talrijke spookhuizen dat hij uit zijn rijdende karretje stapte en het skelet te lijf ging. Het was een ongelijke strijd. Een walm van bier en alcohol deed vermoeden dat de man meer dan alleen spoken zag. Het herinnert me aan Sanne, de dochter van een bevriend koppel, die dol is op kermis maar sinds haar achtste een hemelse schrik heeft van spookhuizen. Dat vertaalde zich bij haar allereerste bezoek aan de Devil's Manor in een oncontroleerbare huilbui, hoewel ze het hele traject zo goed als met dichtgeknepen ogen aflegde. Ik was erbij toen ze één jaar later, op haar negende, het Horror Hotel op de pier van Brighton wou uitproberen, want dat zag er cool uit. Ik waarschuwde haar dat de Britten een ongezonde reputatie hebben op gebied van spoken en griezels en dat we misschien beter iets dichter bij huis kon herkansen. Nee, dit keer was ze er klaar voor. Een jaar geleden was ze nog te jong maar ondertussen ging ze in alle overkop attracties, dus die belachelijke mechanische poppen zou ze wel temmen. Op de deur van het Horror Hotel stond nog "enter at your own risk" maar Sanne kreeg nog geen Engels op school, negeerde de goede raad en ons karretje gleed het het donker binnen. Tien seconden lang regeerde het grote zwarte gat. Ik dacht aan een spontane staking van het dienstpersoneel van het Horror Hotel om Sanne voor haar tweede griezelsessie nog wat te sparen, maar toen vloog er een harige spin over ons heen en de rest van de drie minuten was de huilbui ingezet. Het Horror Hotel kreeg na afloop een uitermate slechte beoordeling op booking.com vanwege bloed op de lakens, stof op het nachtkastje en miezerige verlichting. Ik was erbij toen Sanne als tienjarige helemaal klaar was voor een nieuwe poging in de Thriller op de Schuberfouer in Luxemburg in 2011. Ze had net de Rocket overwonnen en de Top Spin, geen attracties voor kleuters. Ze was nu tiener en schrok meer van Justin Bieber in het donker dan van Dracula. Wij met z'n tweeën in de Thriller. Na amper vijftien seconden het vertrouwde scenario. Ik begon te denken dat mijn aanwezigheid meer kwaad dan goed deed, maar ik moest mezelf vooral niets verwijten. Justin Bieber bleef een grotere griezel. Het griezelparcours van Sanne in de daarop volgende jaren is me minder bekend, maar voor zover ik weet van haar ouders verdringt ze nog altijd één keer per jaar op een kermis - liefst ver van huis - haar angstcomplexen en stapt ze in een karretje. Omdat het vroeg of laat toch moet ophouden. Sanne is nu veertien.
Ik loop al jaren rond met een ideetje voor een spookhuis waar Sanne beter wegblijft. Niet dat het zo gruwelijk is. Integendeel. Een goed spookhuis is grotendeels illusie. Zelf ben ik een grote fan van ouderwetse Britse griezelfilms met Vincent Price, Christopher Lee en Peter Cushing. De films waarbij een koor van sopranen door de luidsprekers zweeft, een mistmachine een verlaten huis in nevel hult, alle tafels en kasten door spinnenwebben overwoekerd zijn en de latex maskers en al te rood gekleurd bloed onbeschaamd toegeven dat het allemaal maar om te lachen is. Grand guignol. "House Of Wax" met Vincent Price uit 1953 is mijn favoriet. Dat was de eerst grote bioscoopfilm gedraaid in 3D, een procédé dat de voorbije jaren weer erg in trek bleek en al lang weer achterhaald is op de kermis waar 6D en zelfs 7D beleefd kunnen worden. Grappig detail: de regisseur van "House Of Wax", André de Toth was zelf blind aan één oog en kon geen enkel 3D-effect zien of goed inschatten.
Vorig jaar heb ik me nog kostelijk geamuseerd in de "Geisterstadt" van Fellerhof dat helemaal beantwoordt aan mijn normen van een gezellig en goed spookhuis. Griezels die op het juiste moment op je afstormen en net dicht genoeg komen. Momenten van bang afwachten en onverwachte schrikeffecten: de perfecte balans tussen illusie en werkelijkheid. Het is bovendien heerlijk overdadig aan de buitenkant. De trend is vooral grijs en grauw in de voorgevels van spooktreinen, maar zelf hou ik van iets meer fauvistisch schilderwerk. Ik weet nog dat Nick'Art, de schilder die ik in het kermismilieu goed ken, de opdracht kreeg om de Train Fantôme van Rousseau te restylen. Hij droomde luidop van een kleurrijke façade met het hoofd van Frankenstein en Freddie Krueger uit "Nightmare on Elm Street" centraal in beeld, omringd door blauwige grafzerken. Maar hij mocht overwegend grijze bakstenen schilderen. Wekenlang. Hij kwam er gek van, zei hij zelf. De animatronics van de Devils Manor, ondertussen gerenoveerd als Terror Factory zijn natuurlijk geweldig en ik kan ook een kort verblijf in het klein maar fijne Middeleeuwse spookslot op onze kermissen aanbevelen. Neem wel een zaklamp mee. We hebben best geslaagde griezelbarakken in ons land.
Mijn idee voor een spookhuis is zo'n combinatie van het klassieke loopgriezelpaleis en de spooktrein met karretjes. Misschien werd het al eerder uitgedacht, maar ik zag het nog nooit en ik mag eerlijk bekennen dat ik al wat griezels in mijn leven gezien heb.
De buitenkant doet vermoeden dat het een klassieke Train Fantôme is met koetsen. Zodra het karretje de klassieke klapdeuren met waarschuwing gepasseerd heeft, komt het in een woud terecht. Links en rechts van het spoor bomen. Gigantisch hoge bomen, lianen, takken. Je hoort het geluid van een oehoe, geritsel tussen de takken. Hier en daar een lichtje dat door de bladeren heen priemt. De ruimte is gevuld met mist. Verder niets. Het wagentje kronkelt naar boven en eens op het hoogste niveau stopt het net voor een houten hek. De passagiers zijn verplicht om uit te stappen, want het traject houdt op. Vanaf dan begint het wandeltraject. Het hek gaat open en ook nu komen de bezoekers in een bos terecht. Alleen zijn deze bomen eerder van soepel rubber, want ze moeten tegen stootje kunnen als iemand in paniek geraakt en zoals de dronken klant uit München of overmoedige Sanne zo vlug mogelijk wil ontsnappen. De bezoeker moet zich wringen tussen de bomen en takken, want in de verte ziet hij een miezerig licht. Enkele van die bomen bewegen ook echt en de takken gaan op en neer. Wat de bezoeker niet weet is dat de hobbelige vloer uit kunstmos verbonden is met een netwerk van kleine effecten. Bij elke tiende voetstap die iemand zet, gebeurt er iets. Oogjes van uilen die oplichten, een zuchtje wind dat voorbij raast, zachte regen die naar beneden dwarrelt, duistere silhouetten die langs de zijkant opdoemen en weer verdwijnen. Het parcours moet niet langer zijn dan enkele tientallen meters, want iedereen zal zich traag een weg banen door het donkere woud vol gevaren en verrassingen. Aan het eind zwaait een soort monnik in een lange cape zonder gezicht met een lantaarn. Die fluistert 'Kom kom.' Zodra de bezoeker op nog enkele meters van de pop of animatronic is, verdwijnt de monnik in het niets en staat hij weer voor de poort van een kapel. Als hij de klink naar beneden wil drukken, lichten langs weerszijden kleurrijke glasramen op met gruweltaferelen en klinkt er gregoriaanse zang. De poort gaat open en daar wacht een karretje om hem weer in een spiraal naar beneden te brengen. Hij zit nu in de nok van de kerktoren en gaat aan een hoog tempo naar beneden omringd door monniken in paterspij die aan lange touwen bengelen en de grote klok boven hen laten luiden. Net voor de deur naar de buitenwereld weer opengaat, komt er nog één monnik langs een touw naar beneden met een gruwelijk misvormd gezicht. De passagiers moeten even van hun angst bekomen voor ze hun vrienden of familie terugzien en alle kermisgeluiden het klokkengelui overstemmen. In het Duits weet ik de naam meteen: Geisterwald. Maar in onze contreien moet je op zoek naar een Engelstalige equivalent. "Haunted Woods" klinkt net iets minder aantrekkelijk. Nick'Art mag de façade schilderen, met de contouren van een abdij, kleurrijke glasramen waarin gruweltaferelen verwerkt worden. Toch weer bakstenen, vrees ik. Eén grote waarschuwing zou in beide talen moeten staan op afzonderlijke borden: "verklap het geheim van het Spokenwoud aan niemand". Zo’n mysterieuze boodschap werkt altijd en lokt gegarandeerd nieuwsgierigen. Sanne raad ik ten stelligste aan om door te lopen.
Vraag me niet hoe ik op het idee kwam om een eigen spookhuis te ontwikkelen.
Het zal het Dr. Jekyll en Mr. Hyde kantje in mijn brein zijn.
De spoken komen blijkbaar al tot bij mij. Midden januari stond een vrachtwagen van het gigantische Duitse spookhuis Daemonium geparkeerd langs de snelweg ter hoogte van de afrit van Gierle. Wat die daar deed, is op zich al een raadsel want het Daemonium werd nog nooit op een Belgische kermis gesignaleerd en reist alleen in Duitsland en af en toe in Nederland. In de nacht van 9 op 10 januari vloog de aanhangwagen bovendien ten dele in brand. De vrachtwagen zelf kon tijdig in veiligheid gebracht worden. Gierle is op 3 kilometer van waar ik woon.
Geen spookverhaal. Waar gebeurd. Maar wel gehuld in een nevel van mist.
Die ronde, gracieuze vormen. Die elegantie. Haar contouren herken ik uit duizenden. Pure schoonheid.
Om nog te zwijgen over als ze in beweging komt. Hoe ze verleidt, charmeert en uitdaagt.
Het was een wonderlijk weerzien in de regen, op een julidag in Calais. De lucht was donker en dreigend. Maar haar kleurrijke silhouet stak af tegen al die grijsheid.
Bijna had ik haar mislopen. Het was onze laatste vakantiedag van negen. Over enkele uren zouden we thuis zijn. Weg vakantiegevoel. Maar zij deed me nog even wegdromen.
Ik stond in pure extase. Trok uitbundig foto's van haar zijflanken, van haar profiel. Uiteraard van haar vooraanzicht. Wat jammer dat ze haar jurk niet even - een moment maar - optilde.
Want zo stond ze bekend: als de dansende hoepeljurk. De Hully Gully. Bij gebrek aan publiek, bleef ze in Calais roerloos stilstaan. Enkele kermisexploitanten hingen haastig zeilen over de gondels en vroegen zich af wat die twee verdwaalde toeristen op een uitgeregend kermisterrein zonder enige ambiance deden. Alleen het reuzenrad had zijn verlichting aan. Dat had me in de verte geattendeerd op de aanwezigheid van kermis in de Noord-Franse havenstad. De kermis stond niet eens in het centrum, maar op de Bassin Ouest en het was een doornatte schreeuwerige affiche op een rond punt die ons ernaartoe had gelokt. En de lichtjes van het rad in de verte.
Vanaf dag één van deze vakantie kreeg mijn vriendin Hilde een vermoeden dat ik het hele traject richting Normandië had uitgestippeld aan de hand van kermissen. Het begon al in Wimereux waar een weliswaar bescheiden maar charmante kermis onze aandacht opeiste. De plaatselijke Breakdance stond half opgebouwd en was in feite een aanfluiting voor datgene waarvoor de molen stond, maar dat werd goedgemaakt door de magnifieke bidule, de Snow-Speeder en een prachtige, oudere kinderzaak Disneyland Autoroute, waarbij de piepjonge chauffeurs met hun autootje tegen deurtjes met Disneyhelden mochten aanbotsen. Dag twee stond een bezoek aan Abbeville gepland. Een Ville Fleurie, waar de Fransen trots op zijn, bekend voor haar belfort en haar majestatische gotische kerk. Iets minder voor haar zomerkermis die toevallig daar kampeerde. Hoe ik ook mijn onschuld uitschreeuwde dat het puur toeval was dat er alweer een - dit keer middelgrote - kermis ons pad kruiste, Hilde geloofde me niet meer. Hier wel een chique Breakdance en nog een handvol uitermate verzorgde grote molens. Alweer bleef de kermis dicht tijdens ons bezoek. Ik zag enige opluchting bij Hilde, want daardoor bleef onze rondgang eerder beperkt in tijd.
De volgende dagen was kermis lang niet meer zo prominent aanwezig, maar waar we ook kwamen, was er wel een Venetiaanse carrousel of reuzenrad (in de toeristische trekker Honfleur bijvoorbeeld) waardoor Hilde het gevoel kreeg dat kermis ons achtervolgde.
En de laatste dag was het haar keuze om even de kuststrook van Cap Blanc Nez / Cap Gris Nez af te grazen waardoor er nog 2 kermissen voorbijflitsten: eentje in Ambleteuse en een in Wissant.
Achteloos voorbij een kermis rijden - hoe klein ook - in volle vakantietijd, dat is de pret bederven. Dus hielden we halt in Ambleteuse. En in Wissant.
De unieke Hully Gully in Calais was de bekroning van de reis. Niet meer of minder. Maar dat durfde ik niet luidop te zeggen.
Deze Hully Gully stak haar rimpels niet weg. Ze had geleefd. Maar er was nauwelijks aan haar geknoeid. De palmbomen die haar flankeerden en de lichtfonteinen vervingen, waren een elegante oplossing. Ik was in trance. De opperste verrukking nabij. Een blij weerzien met een oude liefde uit mijn jeugdjaren. Het was toen een coup de foudre. Het was dat nog altijd.
Hilde zag niets van dit alles. "Zijn we die molen de voorbije dagen ook niet tegengekomen?"
Ze sprak de woorden uit met gespeelde minachting.
Met even gespeelde verontwaardiging gaf ik weerwerk.
"De Hully Gully is een icoon van de kermis. De diva onder de draaimolens. Bijna niet meer te vinden. Wellicht is dit het enige, nog rondreizende model in Frankrijk. Dit is de originele molen, gebouwd door Mack. Dat zie je aan de mooie houten vloer. De verfijnde achterwand vol details geschilderd door Courtois Festidecor. En vooral aan die grandeur. Het grote draaioppervlak. Ze eist haar plek op. Ze komt helemaal op je af en palmt je in. Helemaal anders dan bij de gedrongen modellen die later kwamen en nu nog wel eens op de kermis opduiken. De Hully Gully was één van de molens die de kermis grandeur gaven eind jaren zestig. Unieke draaibeweging, perfecte belichting.
Later kwam er ook een model met kantelende gondels, de Dancing Fly. Ook bijzonder, maar minder elegant dan het origineel. En er circuleert nog hier en daar een kindermodelletje. Een mini Hully Gully met de wat al te technische naam Vortex. Hoewel het idee van een dansende clown best mooi is uitgewerkt. Op de Belgische kermissen stond er in de eerste helft van de jaren 70 een magnifiek model met een achterwand die baadde in het licht. Die deed ook de minder grote steden aan. Ik zag haar in Namen en in Turnhout. Toch was de carrière van de Hully Gully op de Vlaamse kermissen eerder kort."
Ik geraakte niet uitgepraat. Mijn kennis maakte helaas weinig indruk. Integendeel.
Hoe meer ik in detail trad, hoe gekker Hilde mij verklaarde. Vrouwen en kermis: het is géén goed huwelijk.
"En waar zitten al die Huilly Guilly’s van toen dan nu?"
Ik corrigeerde haar meteen. "Niet Huilly Guilly. De molen werd in Duitsland ontworpen, dus ga er maar van uit dat er een umlaut op de u moet staan. De Hülly Gülly. Spreek het uit op zijn Vlaams. Ik zag er ooit eentje in hartje Athene. Amerika heeft enkele modellen in pretparken staan, maar vaak zijn ze ontsierd door een ontbrekende achterwand of overschilderd met té felle kleuren. En in Duitsland tref je met wat geluk nog een exemplaar aan. Zelfs in zijn originele design. Vroeger zag ik eentje die Disco Fieber heette. Het meest pittoreske model heette daar toen Schwabinchen. Een koosnaampje voor meisje. De discobol in het midden van de attractie werd daar vervangen door een vrouwelijke pop met flagrante boezem. Dan kwam het idee van de hoepeljurk helemaal tot zijn recht."
Twee jaren later lacht Hilde nog altijd met het moment dat ik bijna een orgasme kreeg toen ik oog in oog stond met de Huilly Guilly van Calais. Huilly Guilly: zo blijft ze mijn grote liefde met enig leedvermaak noemen. Ze weet toch dat ik het niet kan nalaten haar te verbeteren. Onlangs kwam ik er pas achter dat de molen - die werd geïnspireerd door een dansrage uit 1959 - door de Duitsers werd uitgesproken als Hally Gally. Hilde zit dus dichter bij de waarheid dan mijn gammele theorie van de onbestaande umlaut.
En op de vakantie van vorig jaar in de Dordogne, viel ik als Hully Gully kenner helemaal door de mand. In Frankrijk reist nog een origineel exemplaar rond dat La Strada heet. Het was de topper op het kermisplein van Souillac. Hilde merkte niet eens op dat het een variant op de Hully Gully was.
Ik heb wijselijk gezwegen.
Vorig jaar zwaaide de exploitant van de autoscooter Claes, die twee keer per jaar naar Edegem afreist, naar mij. Ik herken zijn zaak uit duizenden door die ene botsauto in de vorm van een muis met een stuk gruyèrekaas tussen de klauwen.
"Jij wandelt hier iedere keer voorbij, blijft altijd geamuseerd toekijken, maar ik heb je nog nooit zélf in een botsauto gezien" lacht hij en geeft me enkele jetons.
"Dat is een heel slecht idee", vertrouw ik hem toe.
Ik mag dan al 32 jaar een rijbewijs op zak hebben, ik rij helemaal niet graag met de wagen. Misschien daarom dat ik zo gek ben op draaiende attracties, die voor mij beslissen of ik hoog of laag ga, traag of snel. Ik heb het volste vertrouwen in de mechaniek van elke molen en laat me drijven op de vleugels van een ander. Kermisattracties waarbij ik geacht word zelf de route te bepalen, vermijd ik vakkundig. De kartingbaan heb ik zelfs nooit uitgeprobeerd. Er was een tijd dat ik in een wijde bocht langs de botsauto's heen ging, maar dat betreurde ik achteraf. Want ik vind de autoscooter een essentieel onderdeel van élke kermis. Het zijn vaak prachtige bouwpaleizen en ook de beschilderde zeildoeken achteraan zijn soms juweeltjes. Er zijn weinig landen waar er zoveel aandacht aan besteed werd als bij ons. Misschien moet een student kunstgeschiedenis daar ooit een scriptie aan wijden.
In mijn eentje in een botsauto zitten roept bij mij herinneringen op aan mijn eerste poging tijdens het praktisch rijexamen en dat liep niet zo goed af. Een wagen kwam rechts van een parking gereden, dacht dat hij voorrang had en knalde frontaal op de zijflank van de wagen in op de achterbank waar de examinator en mijn leraar van de rijschool zaten. Ik was overduidelijk niet in fout, maar de schrik zat er goed in. 'De daverende dertien' was een beroemde lp-reeks in de jaren zeventig, maar helaas zette ik die slogan de daarop volgende jaren in de praktijk om. Het verklaart waarom ik niet zo graag vrijwillig tegen iemand bots. Ik was in feite van jongsaf voorbestemd voor het openbaar vervoer. Het begon bij pogingen om deftig te leren fietsen. Dat leek maar niet te lukken. Ik gaf de schuld aan het feit dat mijn ene been 53 millimeter korter was dan het andere en dat de trappers daar niet op afgesteld waren. En die lompe steunzolen uit zwaar metaal speelden ook in mijn nadeel. Kortom: mobiel was ik toen al op de sukkel.
Nét op een moment dat het niet kunnen fietsen gênant begon te worden, vond mijn vader het probate middel om me onder druk te zetten. Niet kunnen fietsen bij het begin van de zomer zette het jaarlijkse bezoek aan de grote kermis van Antwerpen op de helling.
Ik nam daarom privéles bij Luc, de zoon van Marcel Janssens. We zaten samen in de lagere school en zijn vader was ooit memorabel tweede geworden in de Ronde van Frankrijk. Hij baatte in die jaren een wasserette uit op de hoek van de winkelstraat in het Molenveld, een wijk in Edegem. Luc lichtte me in het zadel en de kermis in Antwerpen werd niet geannuleerd. Op de draaimolens had ik meer oog voor de koersfietsen dan voor de de pastelkleurige sportcoupés.
Wat niemand voor mogelijk achtte: ik werd een fanatiek fietser. Mijn wapperend kakigroene pvc regenzeiltje ging overal mee. Een plensbui hield me niet tegen om mijn eindbestemming te bereiken. Aanlokkelijke voorstellen van vrienden mét rijbewijs, wimpelde ik af. Ik wou één worden met mijn fiets, door weer en wind.
Niet dat het altijd goed ging tussen mij en mijn fiets. Op dertien deed ik voor het eerst aangifte van een verdwenen fiets op het politiekantoor van Mortsel, in een Dracula-cape met zwart geverfd haar, na een bonte carnavalsfuif, waar ik tijdens de polonaise één van mijn lang uitgevallen snijtanden verloren had. Alsof Dracula daardoor nog niet genoeg in zijn eer gekrenkt was, kon hij niet eens meer naar zijn volgende slachtoffer fietsen.
Op mijn achttiende, op weg naar de studio van de lokale radiozender, sprong de elastiek van het bagagerek los van mijn fiets en mijn collectie lp's vloog uit de platenkoffer de rijweg op. Ik kon slechts lijdzaam toekijken hoe een Mercedes remsporen achterliet op de nieuwe plaat van Dire Straits en een bestelwagen met wasgoed de hoes van een zeldzaam album van The Beatles aan flarden reed.
Natuurlijk heb ik als tiener wel eens de botsauto's uitgeprobeerd, vooral aangemoedigd door vriendjes die er ook in gingen. Ik geraakte moeizaam opgestart, kwam nooit op snelheid en liet me snel klem rijden, waardoor ik opnieuw moest beginnen en hulpeloos rondjes maakte. Dan sprong er meestal zo’n stoere helper van de autoscooter op de rand van mijn botsauto en draaide nonchalant aan mijn stuur om me weer in de juiste richting te dirigeren. Dat vond ik vernederend, meestal omdat ik één minuut later weer in een hoekje van de piste zat te wringen aan mijn stuur. Ik maakte daarom voor mezelf uit: hier kan ik beter wegblijven.
Er was nog een plek op de kermis waar ik me in mijn jeugdjaren beter niet kon vertonen.
Het lunapark. Op de foor van Edegem stond de Brazil, naast het gemeentehuis en die staat er nog altijd. Hetzelfde verhaal als de autoscooter: ook dit zijn bouwpaleizen met misschien wel de mooist verlichte façades van de kermis. Ik word helemaal blij als ik een lichtreclame zie zoals die van Lunapark Joker of Golden Nugget. Dat is kermis ten voeten uit. Van Mexico of Brazil, al waan ik me in de gloed van hun neonlichten eerder in Las Vegas. In mijn tienertijd zag het lunapark er helemaal anders uit. De grijpertjes namen de grootste plaats in. In alle maten en modellen. Ik vermoed dat er ook al zoiets was als de Jackpot en iets met een joystick, maar wat het lunapark echt interessant maakte was de verzameling flipperkasten tegen de achterwand. Er stond wel eens een exemplaar op café, maar daar mocht ik niet binnen en bovendien waren ze continu bezet. Maar in lunapark Brazil had je een weelde aan gethematiseerde kasten. Puur magie met al die geluidjes, lampjes, knetterende stalen ballen. Ik moest het stiekem doen, want mijn ouders vonden dat ik niet mocht ronddolen in zo’n goktent. Een flipperkast was geen goktoestel en vroeg behendigheid. Iets wat ik helaas nooit veel gehad heb. Dus deed ik wat ik bij anderen zag, ik duwde, schudde met die kast om een optimale score en een extra bal te halen, maar in geen tijd sloeg ze tilt. Ik moest beleefd gaan vragen aan iemand van het lunapark om de kast te ontgrendelen zodat het spel verder kon gaan. Eén keer ging ik dat met het rood op de kaken melden maar amper enkele minuten later blokkeerde de automaat opnieuw. Daarom schoof ik een flipperkast op en startte met 5 (of 10?) nieuwe ballen, tot ook die kast tilt sloeg. Ik ben er ooit in geslaagd 4 flipperkasten naast elkaar tilt te laten slaan. De kunst was dan ongemerkt uit het lunapark te verdwijnen, want ik wou niet als de vandaal van Edegem kermis worden betrapt. Toch bleef ik het een fascinerend speeltje vinden en overwoog er zelfs ooit één te kopen voor in huis. Een vriend bracht me later nog de finesse van het flipperen en bumpen bij, maar de flipperkast geraakte op het achterplan ten voordele van de videogames. Ik kom nog altijd graag de sfeer opsnuiven in een lunapark, ook al doe ik er zelf niet actief meer aan mee na mijn verslaving van de zomer van 1999. Ik beken eerlijk: een tijdlang kon ik niet uit de buurt blijven van - wat heet - muntenschuivers, in het vakjargon 'pushers'. Het was onschuldig begonnen met een avond dat ik voor het geluk geboren leek. Elk muntje dat ik in de gleuf stak veroorzaakte een tsunami aan extra munten, prijzenjetons en gadgets in de grote grijpschuif onderaan. Voor ik er erg in had was ik in de ban van een spel dat ik daarvoor nooit één blik gunde. Een Franse pusher op een ducasse in de champagnestreek eind augustus bracht gelukkig de ontnuchtering. Terwijl de ouders op de muziek van RJ Sono - de plaatselijke DJ - hun jeugd herbeleefden, was ik met hun twee zonen fortuinen aan het vergaren in het lunapark. Die salles de jeux zien er in Frankrijk trouwens lang niet zo feeëriek uit als bij ons. We hadden een buit van 35.000 punten en gingen die vol verwachting inwisselen voor... een aansteker en een spel kaarten. Het bleek niet eens een volwaardige set, we telden maar 32 kaarten. Ik vind het nog altijd heel verleidelijk, het geluid van die neerdwarrelende munten, maar ik geef er niet meer aan toe. Al houdt flipperen je blijkbaar jong: de uitvinder, Steve Kordek werd 100 jaar en ontwierp nog op zijn 91ste een nieuw model.
De autoscooter en het lunapark: dichter bij de kermis kan je niet zijn.