"Daar bij die molen, die mooie molen", zong mijn grootmoeder en ze maalde de koffiebonen fijn.
"Het gaat niet over de koffiemolen", voegde ze er met een dikke knipoog aan toe.
Ik wist niet beter dan dat grootmoeder het over een draaimolen had. Als zesjarige dacht ik dat de liefde voor kermis in alle geledingen van mijn familie zat.
Piepkleine vierkante foto's met gekartelde randen dienen als bewijs dat ik ooit met grootmoeder de grote kermis van Tienen bezocht. Wellicht de voorjaarskermis want we droegen dikke jassen. In de achtergrond zie je nog een gondel van de paratrooper, toen één van de sensatiemolens. Drie fotootjes is te weinig om herinneringen aan te scherpen, maar het verbaasde me dat iemand van het gezelschap een fototoestel bij zich had. Wellicht Tante Lucienne of Nonkel Louis, bij wie we uitgenodigd waren voor koffie en suikertaart. Als je beter kijkt op de foto’s, blijkt de kermis nog half dicht. Het moet vroeg in de namiddag geweest zijn. Een verplicht rondje op de kermis.
Wellicht werd ik onhandelbaar als ik een zweem van vermoeden had dat er foor was uitgerekend op het moment van een bezoek of ik op weg naar ons bezoek een glimp van een kermis had opgevangen. De broer van mijn vader woonde in Luik maar de oktoberfoor bezochten we niet. Wel een kleinere kermis rond de paasvakantie. De mooiste vond ik de zomerkermis van Namen, die we jaarlijks bezochten met Cousineke en Nonkel Gust, die ergens op de Citadel een gezellig huisje hadden. Waar grootmoeder toch met enige afkeuring op het kermisplein rondliep - vreemd volk, geen christelijk vermaak, weggegooid geld, dat soort vooroordelen - keek Cousineke veel meer onbevangen naar al die ongedwongen vrolijkheid op het plein.